In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een onderhoudsbijdrage voor de dochter, die meerderjarig is en studeert. De dochter, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.G.M. Baas, heeft verzocht om een maandelijkse bijdrage van € 400,00, met een subsidiair verzoek van € 280,00. De man, vertegenwoordigd door mr. M.E. Kok, heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van de verzoeken.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2024 hebben partijen overeenstemming bereikt. De man heeft ermee ingestemd om een onderhoudsbijdrage van € 250,00 per maand te betalen, met ingang van 1 mei 2024, totdat de dochter de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt of eerder als zij haar studie beëindigt. De rechtbank heeft deze overeenkomst goedgekeurd en de bijdrage vastgesteld, met de voorwaarde dat de dochter redelijke studieresultaten behaalt.
De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen drie maanden na de uitspraak kan worden ingesteld.