ECLI:NL:RBZWB:2024:3591

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
C/02/412903 / FA RK 23-3839
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van een minderjarige door de stiefvader, ondanks niet voldoen aan de driejaarstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van de minderjarige [minderjarige] door zijn stiefvader. De moeder en de stiefvader hebben het verzoek ingediend, waarbij de stiefvader de minderjarige al geruime tijd als vaderfiguur beschouwt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de stiefvader sinds 5 september 2020 feitelijk samenwonen, maar dat formeel niet wordt voldaan aan de driejaarstermijn zoals vereist in artikel 1:227 van het Burgerlijk Wetboek. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat, gezien de omstandigheden en de instemming van de biologische vader, het verzoek tot adoptie in het belang van het kind is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de biologische vader geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek en dat hij instemt met de adoptie. De rechtbank heeft de adoptie toegewezen en bepaald dat de minderjarige de achternaam van de stiefvader zal dragen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking zal worden toegestuurd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Breda.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/412903 / FA RK 23-3839
Datum uitspraak: 31 mei 2024
Beschikking over adoptie
in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx te Breda,
en
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx te Breda,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende in deze zaak aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een geheim adres.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie Rotterdam, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • het op 14 augustus 2023 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 23 augustus 2023 van mr. Gulickx, met bijlagen;
  • de brief van 30 augustus 2023 van de Raad;
  • het rapport en advies van 19 februari 2024 van de Raad.
1.2.
Op 13 mei 2024 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank de moeder en de stiefvader gehoord, bijgestaan door mr. Gulickx. Daarnaast was een vertegenwoordigster van de Raad aanwezig. De vader is correct opgeroepen, maar niet verschenen.
1.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 10 mei 2024, heeft [minderjarige] zijn mening over het verzoek kenbaar gemaakt tijdens een gesprek met de kinderrechter. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter een korte samenvatting daarvan gedeeld met de aanwezigen, om hen in de gelegenheid te stellen om hierop te reageren.

2.De feiten

2.1.
Op basis van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de rechtbank het volgende vast:
  • De moeder en de vader hebben tot augustus 2016 een affectieve relatie met elkaar gehad. [minderjarige] is tijdens die relatie geboren, te weten op [geboortedag 1] 2015.
  • De vader is de biologische vader van [minderjarige] en heeft hem erkend. De vader is derhalve ook de juridische vader van [minderjarige] .
  • De moeder en [minderjarige] wonen sinds 5 september 2020 feitelijk bij de stiefvader. Uit de ambtshalve door de rechtbank geraadpleegde uittreksels van de moeder en [minderjarige] uit de Basisregistratie personen van de gemeente (BRP) blijkt dat de moeder en [minderjarige] sinds 15 februari 2021 staan ingeschreven bij de gemeente op het adres van de stiefvader.
  • Op 13 mei 2022 zijn de moeder en de stiefvader met elkaar getrouwd.
  • De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • De vader is niet betrokken in het leven van [minderjarige] . Sinds augustus 2016 hebben de moeder en [minderjarige] geen contact meer met de vader.
  • De moeder, de vader, de stiefvader en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De moeder en de stiefvader verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot adoptie van [minderjarige] door de stiefvader, en deze beschikking in te schrijven in het gezagsregister, kosten rechtens.
3.2.
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover nodig om het verzoek te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, aangegeven dat hij graag door de stiefvader wil worden geadopteerd. [minderjarige] kent zijn biologische vader niet. [minderjarige] noemt hem “ [voornaam vader] ”. [minderjarige] woont al lange tijd in gezinsverband met zijn moeder en stiefvader. Zijn stiefvader ziet [minderjarige] dan ook als vaderfiguur. [minderjarige] noemt hem overigens geen pappa, maar “ [voornaam stiefvader] ”. Als [minderjarige] mag kiezen, dan wil hij ook graag, net als de rest van het gezin, de achternaam van de stiefvader dragen, te weten “ [achternaam stiefvader] ”. [minderjarige] vindt het een beetje gek dat hij momenteel als enige in het gezin een andere achternaam heeft.
4.2.
Op grond van artikel 1:227, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan een dergelijk verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is, slechts worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd.
4.3.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de moeder en de stiefvader sinds 5 september 2020 feitelijk samenwonen. Met het oog op de datum waarop het verzoekschrift is ingediend, 14 augustus 2023, stelt de rechtbank vast dat formeel niet wordt voldaan aan de verzorgingstermijn van drie jaren zoals neergelegd in artikel 1:227, eerste lid, BW. Echter, indien de moeder en de stiefvader op dit moment een nieuw verzoek tot stiefouderadoptie van [minderjarige] zouden indienen, wordt wel aan die termijn voldaan. Momenteel wonen zij namelijk feitelijk al meer dan drie jaren samen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het verzoek op dit punt af te wijzen. Zij betrekt hierbij dat er in vaste, richtinggevende rechtspraak niet streng wordt omgegaan met voormelde verzorgingstermijn en dat de (biologische) vader geen verweer heeft gevoerd tegen toewijzing van het verzoek.
4.4.
De rechtbank overweegt voorts dat het verzoek op grond van artikel 1:227, derde lid, BW enkel kan worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
De rechtbank stelt vast, op basis van de stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dat aan de voorwaarden als bepaald in artikel 1:228 BW, eerste lid, is voldaan.
4.5.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verzochte adoptie in het kennelijk belang van [minderjarige] is, alsmede de vraag of op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat [minderjarige] niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
4.6.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat [minderjarige] weliswaar op de hoogte is van het bestaan van zijn vader, maar dat hij geen actieve herinneringen aan hem heeft. De vader geeft al ruim acht jaren geen invulling aan zijn ouderrol. [minderjarige] heeft ook geen behoefte aan contact met zijn vader. De vader heeft zijn mening over het verzoek kenbaar gemaakt tijdens een gesprek met de Raad. Uit het raadsrapport blijkt dat de vader, samengevat, heeft aangegeven dat het adoptieverzoek hem weliswaar rauw op zijn dak valt en dat hij aanvankelijk voor [minderjarige] heeft willen zorgen, maar dat hij nu het beste wil voor [minderjarige] . De vader begrijpt dat het voor [minderjarige] fijn is wanneer hij volwaardig deel uitmaakt van het gezin waarin hij woont, bij de moeder, de stiefvader en halfbroertje. De vader is ook blij om te horen dat de moeder een goede man gevonden heeft en dat zij gelukkig is. De vader heeft daarom aan de Raad aangegeven, zo blijkt uit het raadsrapport, dat hij instemt met het verzoek en dat hij de (familierechtelijke) gevolgen begrijpt indien het verzoek wordt toegewezen. De vader benadrukt daarbij dat hij altijd open staat voor contact met [minderjarige] en dat [minderjarige] altijd welkom is bij hem. Gelet hierop is de rechtbank, met de Raad, van oordeel dat voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat [minderjarige] niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
4.7.
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, wonen de moeder en [minderjarige] feitelijk sinds september 2020 samen met de stiefvader. De moeder en de stiefvader zijn op 13 mei 2022 met elkaar getrouwd en binnen dat huwelijk is op [geboortedag 3] 2022 [naam] geboren, het halfbroertje van [minderjarige] . Vanwege vervelende ervaringen met een andere partner van de moeder in het verleden, heeft [minderjarige] zich aanvankelijk terughoudend opgesteld richting de stiefvader. Maar [minderjarige] heeft behandeling gehad en hij heeft hiervan geprofiteerd. Gebleken is, zoals [minderjarige] zelf ook heeft aangegeven tijdens het gesprek met de kinderrechter, dat hij zijn stiefvader nu als vaderfiguur ziet. [minderjarige] noemt hem nog geen “pappa”, maar dat hoeft ook niet. Echter, bij [minderjarige] bestaat nog de vrees dat de stiefvader hem in de steek zal laten. Adoptie door de stiefvader kan bij [minderjarige] dan ook de nodige bevestiging en het vertrouwen geven dat de stiefvader er blijvend voor hem is. Voor [minderjarige] is het daarom van groot belang om de huidige relaties binnen het gezin te verstevigen en de vaderrol van de stiefvader te bevestigen, waarbij de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Gelet hierop is de rechtbank, met de Raad, van oordeel dat adoptie door de stiefvader in het kennelijk belang van [minderjarige] moet worden geacht.
4.8.
Gelet op het voorgaande wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de wettelijke vereisten voor adoptie van [minderjarige] door de stiefvader. De rechtbank zal het verzoek, dat niet is weersproken, daarom toewijzen.
Geslachtsnaam
4.9.
Op grond van artikel 1:5, derde lid BW volgt, voor zover hier van belang, dat het kind zijn geslachtsnaam houdt indien een kind door adoptie in familierechtelijke betrekking tot de echtgenoot van een ouder komt te staan, tenzij de ouder en diens echtgenoot gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam zal hebben van de echtgenoot, dan wel de geslachtsnaam van die ouder. De rechterlijke uitspraak inzake de adoptie vermeldt de verklaring van de adoptanten hieromtrent.
4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de moeder en de stiefvader verklaard dat [minderjarige] voortaan de geslachtsnaam van de stiefvader zal hebben, te weten “ [achternaam stiefvader] ”.
4.11.
De rechtbank zal daarom verstaan dat de moeder en de stiefvader gezamenlijk hebben verklaard dat [minderjarige] na de adoptie de geslachtsnaam “ [achternaam stiefvader] ” zal hebben.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.12.
Verzocht is om de beslissing voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Uit artikel 1:230, eerste lid BW volgt dat de adoptie gevolgen heeft vanaf de dag waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Het is daarom niet mogelijk de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Verdeling proceskosten
4.13.
Gelet op de aard van de procedure, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Toesturen beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand
4.14.
De rechtbank zal ten slotte bepalen dat de griffier van deze rechtbank, wanneer de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Breda, om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
4.15.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt uit de adoptie door de heer [de stiefvader] , geboren op [geboortedag 2] 1989 te [geboorteplaats 2] (de stiefvader) van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats 1] ;
5.2.
verstaat dat [minderjarige] de geslachtsnaam “ [achternaam stiefvader] ” zal hebben;
5.3.
compenseert de kosten van partijen in deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Breda om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.