ECLI:NL:RBZWB:2024:3619

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
C02/392412 / FA RK 21-5723
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling tussen moeder en minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2024 een nadere beschikking gegeven over de omgangsregeling tussen de moeder en haar minderjarige kind, geboren in 2018. De Raad voor de Kinderbescherming Maastricht is betrokken als belanghebbende, evenals de pleegouders en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die als gecertificeerde instelling fungeert. De moeder had eerder verzocht om een omgangsregeling, die in eerdere beschikkingen was aangehouden. De rechtbank heeft in deze beschikking de verzoeken van de moeder beoordeeld, waarbij de huidige situatie van de minderjarige en de voortgang van de hulpverlening in overweging zijn genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder recht heeft op contact met haar kind, maar dat dit contact geleidelijk moet worden opgebouwd. De moeder heeft haar verzoek gewijzigd, waarbij zij nu vraagt om een contactregeling van twee uur per maand, met extra contact tijdens verjaardagen. De gecertificeerde instelling heeft ingestemd met deze regeling, die overeenkomt met de feitelijke situatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze regeling in het belang van de minderjarige is en heeft deze vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/392412 / FA RK 21-5723
Datum uitspraak: 31 mei 2024
nadere beschikking over een omgangsregeling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING MAASTRICHT,
gevestigd te Maastricht, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J. Nederlof, te Tilburg,
[de pleegouders] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2] ,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam.
De rechtbank merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 3] .

2.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 maart 2022;
- de beschikking van 8 april 2022 met de daarin genoemde stukken;
- de brieven van de GI van 19 december 2022, 20 juli 2023, 18 januari en 4 april 2024, met bijlage(n);
- de brief van mr. Nederlof van 3 januari 2023;
- de e-mailberichten van mr. Nederlof van 14 aug 2023 en 20 maart 2024;
- de brief van de Raad van 1 augustus 2023;
- het e-mailbericht van de pleegouders van 13 mei 2024.
1.2
Bij beschikking van 8 april 2022 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag over [minderjarige] beëindigd. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering is tot voogdes over [minderjarige] benoemd. De rechtbank heeft de beslissing aangehouden op het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangregeling tussen haar en [minderjarige] .
1.3
Bij beschikking van dezelfde datum in de zaak met kenmerk C/02/393760 / JE RK 22-73 heeft de rechtbank het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] met een jaar, afgewezen gelet op de beëindiging van het ouderlijk gezag.
1.4
[minderjarige] verblijft sinds april 2021 in het huidige perspectief biedende pleeggezin.

2.Het nog openstaande verzoek

2.1
De moeder verzoekt om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de zorg(contact)regeling tussen haar en [minderjarige] zal worden vastgesteld, in die zin dat de moeder in de eerste vier weken na dagtekening van de te wijzen beschikking iedere week één uur contact heeft, welk contact zal plaatsvinden bij de pleegouders, dat nadat deze vier weken zijn verstreken de contactregeling wordt uitgebreid naar twee uur per week, welk contact zal plaatsvinden bij de pleegouders en dat nadat acht weken zijn verstreken een onbegeleide contactregeling zal gelden in die zin dat [minderjarige] vier uur per week bij de moeder is, waarbij [minderjarige] door de pleegouders wordt gebracht en [minderjarige] door de moeder weer zal worden teruggebracht.
2.2
In voornoemd e-mailbericht van 20 maart 2024 is het verzoek van de moeder gewijzigd, in die zin dat de moeder de rechtbank verzoekt om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de (zorg)regeling tussen de moeder en de minderjarige zal worden vastgesteld in die zin, dat de moeder iedere maand twee uur contact heeft met haar dochter en dat er eveneens contact zal zijn tijdens de verjaardagen.
Indien de GI akkoord gaat met het gewijzigde verzoek, dan kan de procedure volgens de moeder schriftelijk worden afgedaan.

3.De nadere beoordeling

3.1
Gelet op de inhoud van het aangehouden en gewijzigde verzoek zal de rechtbank de zaak verder enkelvoudig afdoen.
3.2
Uit de processtukken blijkt - kort samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling van het aangehouden verzoek - het volgende. In haar verslag van 19 december 2022 heeft de GI aangegeven dat inmiddels is gestart met speltherapie voor [minderjarige] en met VIB voor de moeder. Beide trajecten lopen nog zodat nog niet gezegd kon worden wanneer de omgang uitgebreid kan worden. Namens de moeder is vervolgens om aanhouding van haar verzoek verzocht. Uit het verslag van de GI van 20 juli 2023 blijkt dat de moeder het VIB-traject positief heeft afgesloten en dat de speltherapie nog loopt. Hoewel de bezoekregeling [minderjarige] nog veel energie kost, heeft de GI de omgang tussen de moeder en [minderjarige] uitgebreid van anderhalf uur naar twee uur per maand met als extra de verjaardagen. Namens de moeder is in verband daarmee wederom om aanhouding verzocht. Uit het verslag van de GI van 18 januari 2024 blijkt dat de situatie zoals in het vorige verslag beschreven nog ongewijzigd is. De speltherapie wordt tijdelijk stop gezet. Het kost [minderjarige] nog steeds veel tijd om te herstellen van een bezoek. De duur van de omgang kan daarom niet worden uitgebreid volgens de GI.
3.3
In het e-mailbericht van 20 maart 2024 is namens de moeder aangegeven, dat zij inmiddels inziet dat een uitbreiding van de contacten tussen haar en [minderjarige] op dit moment niet in het belang van [minderjarige] zijn. Het verzoek om een opbouwende contactregeling vast te leggen wordt daarom gewijzigd. De rechtbank wordt verzocht om vast te leggen dat er een contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] zal worden vastgesteld, inhoudende dat zij recht hebben op contact éénmaal per maand gedurende twee uur, alsmede dat er contact plaatsvindt gedurende de verjaardagen.
3.4
De GI gaat akkoord met de thans door de moeder verzochte regeling, die gelijk is aan de regeling zoals die nu feitelijk loopt. Een mondelinge behandeling acht de GI niet nodig.
3.5
De pleegouders gaan akkoord met een schriftelijke afhandeling van de zaak.
3.6
Op grond van artikel 1:377a lid 1 Burgerlijk Wetboek heeft, voor zover hier van
belang, de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met
haar kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouder, al dan
niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.7
In de beschikking van 8 april 2022 heeft de rechtbank aangegeven dat de beëindiging van haar gezag niet wegneemt dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige] zal blijven en dat er daarom onder meer ingezet moet worden op het continueren van de contacten tussen hen. Bekeken diende te worden wat de precieze oorzaak is van de hersteltijd die [minderjarige] nodig heeft na de bezoekmomenten met haar moeder, wat hier aan gedaan kan worden en op welke wijze het contact tussen [minderjarige] en de moeder uitgebreid kan worden. Uit de door de GI ingediende verslagen blijkt dat er voor dit doel hulpverlening is ingezet, doch dat [minderjarige] hersteltijd nodig blijft hebben waardoor de GI een verdere uitbreiding van het contact niet mogelijk acht. Hoewel dit voor de moeder ongetwijfeld heel moeilijk en verdrietig is, heeft zij toch de moed gehad om te onderkennen dat een verdere uitbreiding van de contacten met [minderjarige] op dit moment niet in het belang van [minderjarige] moet worden geacht. Om die reden heeft zij haar verzoek gewijzigd. De GI staat achter de vastlegging van de feitelijk reeds uitgevoerde omgangsregeling. De rechtbank gaat er vanuit dat deze regeling ook voor de pleegouders acceptabel is, nu zij niet inhoudelijk op het gewijzigde verzoek hebben gereageerd. De rechtbank acht de thans door de moeder verzochte omgangsregeling in het belang van [minderjarige] en zal het op die wijze vast leggen.
3.8
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1
bepaalt dat de omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige [minderjarige] zal worden vastgesteld op iedere maand gedurende twee uur, alsmede dat er tussen hen contact zal zijn tijdens de verjaardagen;
4.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Combee, rechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.