ECLI:NL:RBZWB:2024:3623

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
10949237 AZ VERZ 24-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de gevolgen voor de werknemer in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster] B.V. Het geschil ontstond na een ontslag op staande voet dat door de werkgever was gegeven naar aanleiding van beledigende berichten die de werknemer in een WhatsApp-groep had geplaatst. De werknemer, die al bijna 30 jaar in dienst was, verzocht om vernietiging van het ontslag en om vergoedingen wegens onregelmatige opzegging en transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De rechter concludeerde dat de werknemer recht had op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 18.339,70 bruto en een transitievergoeding van € 43.302,06 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente. De kantonrechter weigerde echter een billijke vergoeding toe te kennen, omdat de werknemer zelf ook verwijtbaar had gehandeld door zijn ongepaste berichten. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, omdat het ontslag onterecht was gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
Zaaknummer 10949237 AZ VERZ 24-14
beschikking van 30 mei 2024
in de zaak tussen
[verzoeker],
wonende in [plaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. B. Őzateş, advocaat in Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in [plaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. H.G. Bouwman, advocaat in Hattem.
Partijen worden door de kantonrechter hierna [verzoeker] en [verweerster] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het (gecorrigeerde) verzoekschrift;
  • het verweerschrift met (voorwaardelijk) zelfstandige tegenverzoeken;
  • de reactie van [verzoeker] op het verweerschrift;
  • de van [verweerster] ontvangen producties genummerd 13 en 14;
  • de mondelinge behandeling op 25 april 2024.

2.De feiten

Als niet dan wel onvoldoende weersproken gaat de kantonrechter uit van de volgende feiten:
a. De onderneming [verweerster] verhuurde wereldwijd machines, kranen en ander (groot) materieel ten behoeve van on- en offshore constructiewerkzaamheden. In 2023 waren naast directeur/eigenaar [naam 1] vier werknemers in loondienst voor de onderneming werkzaam. [verzoeker] is er daar één van.
[verzoeker] , die werd geboren op [geboortedag] 1963 en nu dus 61 jaar oud is, is op
1 september 1995 bij [verweerster] in dienst getreden. Zijn laatst verdiende loon bedroeg € 4.245,30 per maand, exclusief 8% vakantiebijslag.
In een bijeenkomst met de vier personeelsleden op 10 mei 2023 heeft [naam 1] kenbaar gemaakt dat hij de onderneming niet langer wilde voortzetten en dat met hulp van de bij die bijeenkomst eveneens aanwezige bedrijfsmakelaar zou worden verkend welke mogelijkheden er waren om de onderneming met behoud van werkgelegenheid te verkopen.
In een volgende bijeenkomst op 2 november 2023 is meegedeeld dat de bedrijfs-activiteiten uiterlijk op 31 maart 2024 zouden worden gestaakt. Dit is uiteindelijk ook gebeurd, waarbij de arbeidsovereenkomsten met de drie andere werknemers door middel van een vaststellingsovereenkomst zijn beëindigd.
Op 8 december 2023 stelde [verzoeker] in de groepsapp van [verweerster] voor om op 22 december 2023 een laatste keer gezamenlijk Kerst te vieren. [naam 1] heeft daar niet op gereageerd.
Op 21 december 2023, tussen 23.07 uur en 23.54 uur schreef [verzoeker] de volgende berichten in de groepsapp:

Maar fijn dat je gereageerd heb [naam 1] [naam 2] [naam 3] en ik maken er nog ietsvanbedankt dat je erbij ( bent ) was

Hetlaaste wat je voor je personeel doet !

En weet je wat jij mij aandoet jij zet mij met 60 jaar op straat klootzak begrijp je dat ????

30 jaar voor je gewerkt en ik ben eenklootzak dank je

Niet reageren op een uitnodiging
“Heel jammer”

Slaap goed allemaal fuck it

Sorry ik bedoel na bijna 30 jaar maar toch doe het het

Weet je ik wilde nog wat met ons onder een ander nog wat doen maar het interesseert je geen reetwaarom [naam 1] ?

Nou [naam 3] [naam 2] ik vind het leuk dat wij morgen nog een fijne middag hebben ongelofelijk met die mensen

Zeg toch wat lul”.
Op 22 december 2023 verleent [naam 1] mondeling ontslag aan [verzoeker] .
Bij brief, die gedateerd is op 23 december 2023 maar die [verzoeker] op 22 december 2023 uit handen van [naam 1] heeft ontvangen, wordt dit ontslag bevestigd.
De reden voor het ontslag is als volgt verwoord:

Naar aanleiding van uw berichten in de Whatsappgroep “ [groep] ” op donderdagavond 21 December 2022, tussen 23:07 en 23:54 uur, heb ik besloten om uontslag op staande voette geven. De aantijgingen en scheldwoorden die u gebruikt, geven aan dat een werkbare situatie tussen u en mij niet langer mogelijk is. Uw grensoverschrijdende gedrag binnen de whatsappgroep waar alle medewerkers van [verweerster] B.V. in mee kunnen lezen, is onacceptabel. Dit grensoverschrijdende gedrag en mogelijke volgende excessen kunnen de werksfeer binnen het bedrijf immense schade toebrengen. In het bedrijfsbelang van [verweerster] B.V. en om verdere escalatie te voorkomen is er voor mij geen andere mogelijkheid dan uw arbeidsovereenkomst per direct te ontbinden.”.
Op het terrein van [verweerster] staat een (bedrijfs)woning waarin [verzoeker] vanaf maart 2020 woonachtig was. Bij brief van 2 januari 2024 heeft [naam 1] namens [verweerster] aan [verzoeker] meegedeeld dat de huurovereenkomst op 29 februari 2024 van rechtswege eindigde. Daarop heeft [verzoeker] de woning ontruimd en verlaten.

3.Het verzoek van [verzoeker]

3.1.
heeft aanvankelijk (primair) verzocht het aan hem verleende ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerster] te veroordelen om hem tot het werk toe te laten, om zijn loon door te betalen, alsmede om aan hem salarisspecificaties te verstrekken.
Maar tijdens de mondelinge behandeling heeft hij kenbaar gemaakt dat hij berust in het gegeven ontslag en aanspraak maakt op:
I. een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter grootte van een bedrag dat gelijk is
aan het loon c.a. over de maanden januari tot en met april 2024 en te vermeerderen met
50% aan wettelijke verhoging;
II. een transitievergoeding van € 43.685,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente
over dat bedrag vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag van de gehele
betaling en met verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie;
III. afrekening van het opgebouwde vakantiegeld en de niet opgenomen vakantiedagen,
onder verstrekking van een deugdelijke specificatie, op straffe van een dwangsom van
€ 250,00 per dag met een maximum van € 10.000,00 in totaal;
IV. een billijke vergoeding van € 305.658,00 bruto, onder verstrekking van een deugdelijke
specificatie en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum
van verschuldigdheid tot aan de dag van de gehele betaling;
V. betaling van een immateriële vergoeding van € 5.000,00 netto, te vermeerderen met de
wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag van
de gehele betaling;
VI. betaling van buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel WIK en de wettelijke
rente over de I t/m V vermelde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen
tot de dag van de algehele voldoening;
VII. de werkelijke kosten van deze procedure ad € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 14 dagen nadat de beschikking is gegeven.
[verzoeker] verzoekt om [verweerster] te veroordelen om alle bedragen aan hem te voldoen binnen twee dagen nadat deze beschikking is gegeven en voor zover mogelijk de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat geen sprake is geweest van een dringende reden, zodat het aan hem verleende ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
3.3.
Daarnaast stelt [verzoeker] dat uit de aard van de zaak spoedeisendheid voortvloeit. Hij is al geruime tijd verstoken van inkomsten. Bovendien staat vast dat [verweerster] per april 2024 ophoudt te bestaan, aldus [verzoeker] .

4.Het verweer van [verweerster] en het tegenverzoek

4.1.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en betoogt dat dit moet worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten. [verweerster] voert aan
- samengevat - dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
4.2.
Voor het geval dat mocht worden geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht zou zijn gegeven verzoekt [verweerster] de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens verwijtbaar handelen c.q. nalaten, dan wel op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, dit zonder toekenning van enige vergoeding, en het loon over de periode vanaf
23 december 2023 tot de dag van de ontbinding te matigen tot nihil, althans naar goede justitie vergaand te matigen, en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.3.
Daarnaast verzoekt [verweerster] om:
I. voor recht te verklaren dat zij op goede gronden een beroep op verrekening van de
gefixeerde schadevergoeding heeft gedaan omdat [verzoeker] haar door opzet of schuld
een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst door middel van een
ontslag op staande voet per direct op te zeggen;
II. [verzoeker] te veroordelen tot betaling van € 719,67 bruto en € 1.000,06 netto, beide
bedragen te voldoen binnen 14 dagen nadat de beschikking is gegeven en te vermeerde-
ren met de wettelijke rente vanaf de dag van de opeisbaarheid tot de dag van de algehele
betaling;
III. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.4.
[verzoeker] voert daartegen verweer.
4.5.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna (in onderdeel 5,
De beoordeling) worden ingegaan.

5.De beoordeling

Het verzoek van [verzoeker]
5.1.
Alvorens aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek toe te komen wordt naar aanleiding van het nadrukkelijke verzoek daartoe van [verweerster] vastgesteld dat het (eerste, niet gecorrigeerde) verzoekschrift van [verzoeker] , strekkende tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet, op 21 februari 2024 per e-mail door de griffie is ontvangen en dus tijdig vóór de afloop van een van de in artikel 7:686a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vermelde vervaltermijnen. [verzoeker] is daardoor ontvankelijk in zijn verzoek.
5.2.
Om te kunnen vaststellen of aan [verzoeker] één of meer van de door hem verzochte vergoedingen toekomt, dient te worden beoordeeld of het aan hem verleende ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat een ontslag op staande voet een ultimum remedium is. Gelet op de verstrekkende gevolgen van zo’n ontslag voor de werknemer mag dit alleen bij uitzondering worden gegeven. Of er een dringende reden is moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden.
5.4.
Uit de brief die [naam 1] op 22 december 2023 aan [verzoeker] heeft overhandigd volgt dat het ontslag is gegeven naar aanleiding van de WhatsAppberichten die [verzoeker] de avond daarvoor in de groepsapp van het personeel had geplaatst. Voorop staat dat de daarin geuite beledigingen jegens [naam 1] volstrekt ongepast zijn. Dat [verzoeker] naar eigen zeggen die avond emotioneel was doordat hij na een jarenlang dienstverband zijn baan (en huisvesting) zou gaan verliezen, welke emoties door alcohol nog eens waren versterkt, is geen verzachtende omstandigheid waar [verzoeker] zich met succes op kan beroepen. [verzoeker] wist immers al enige tijd dat de onderneming niet zou worden voortgezet, althans niet op de wijze zoals hij gewend was. [verzoeker] had bovendien moeten beseffen dat hij zijn emoties beter niet met een slok op via WhatsApp moest ventileren. Dat het gebruik van krachttermen en grove taal tussen het personeel onderling niet ongewoon was, zoals [verzoeker] aanvoert maar [naam 1] weerspreekt, maakt dit alles niet anders. Duidelijk is immers dat de grove woorden door [verzoeker] niet in een kameraad-schappelijke sfeer zijn gebezigd maar op zeer onvriendelijke, zelfs vijandige toon zijn geuit.
5.5.
Toch wordt het ontslag op staande voet als sanctie op het gedrag van [verzoeker] in de omstandigheden van het geval als te zwaar geoordeeld. Van belang daarbij is dat [verzoeker] op het moment dat hij de gewraakte berichten schreef al ruim 28 jaren bij [verweerster] in dienst was. Niet gesteld of gebleken is dat [verzoeker] eerder betrokken is geweest bij een incident waarvoor hij een formele waarschuwing heeft gekregen. Wel heeft [naam 1] in juni 2023 een keer aan [verzoeker] gevraagd om op te houden met het versturen van diens emotionele WhatsAppberichten aan hem maar die teksten, die
[verweerster] in het geding heeft gebracht, waren niet beledigend. Met [verweerster] is de kantonrechter van oordeel dat op 21 december 2023 sprake was van grensoverschrijdend gedrag door [verzoeker] , maar dit was eenmalig en de WhatsAppberichten konden alleen door de vijf medewerkers van [verweerster] worden gelezen. Van een gerechtvaardigde angst voor mogelijke volgende excessen die de werksfeer binnen het bedrijf immense schade zouden hebben kunnen toebrengen, zoals [verweerster] in haar ontslagbrief eveneens aanvoerde, is de kantonrechter niet gebleken. Daar komt bij dat een toekomstig onzekere gebeurtenis geen grond voor een ontslag op staande voet kan opleveren. Ook heeft de kantonrechter meegewogen dat het dienstverband van [verzoeker] op korte termijn, per
31 maart 2024, sowieso zou eindigen wegens het staken van de activiteiten door [verweerster] . Mede gelet op de verstrekkende gevolgen voor [verzoeker] (onmiddellijk verlies van baan en inkomen en geen recht op een WW-uitkering), is het ontslag op staande voet in de gegeven omstandigheden daarom een te zware sanctie geweest.
5.6.
De conclusie is dus dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven,
zodat [verweerster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW.
5.7.
Uit die conclusie vloeit voort dat [verweerster] op grond van artikel 7:672 lid 11 BW aan [verzoeker] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd is, omdat de arbeidsovereenkomst is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vaststelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren te duren. In dit geval bedraagt die termijn vier maanden aangezien de arbeidsovereenkomst meer dan vijftien jaren heeft geduurd (artikel 7:672 lid 2, onder d BW). Aldus bedraagt de toe te wijzen vergoeding
4 x € 4.245,30 x 1,08 = € 18.339,70 bruto. Voor matiging tot een bedrag gelijk aan het loon van drie maanden, zoals [verweerster] heeft bepleit, ziet de kantonrechter geen aanleiding. Wel wordt de vordering van [verzoeker] om het bedrag van de toe te wijzen vergoeding te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50%, afgewezen. Het betreft hier immers een vergoeding en geen loon in de zin van artikel 7:625 BW (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 november 2022, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:GHARL:2022:9955, rechtsoverweging 4.35).
5.8.
[verzoeker] verzoekt daarnaast om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 43.685,00 bruto. Een berekening van die vergoeding brengt hij niet in het geding. Uit artikel 7:673 lid 1, onder a BW volgt dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding wanneer de arbeidsovereenkomst door opzegging vanwege de werkgever is geëindigd. Dat is hier het geval. De transitievergoeding is echter niet verschuldigd wanneer het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7, onder c BW). [verweerster] is van mening dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van [verzoeker] , zodat zij geen transitievergoeding verschuldigd is. Daarin wordt zij echter niet gevolgd. Hoewel [verzoeker] een verwijt kan worden gemaakt in de omstandigheden die aanleiding waren voor [verweerster] om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, wordt de lat van ernstig verwijtbaar handelen daarmee niet gehaald. Een grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] ontbreekt dan ook. Dit betekent dat [verweerster] de transitievergoeding verschuldigd is. De transitievergoeding is gelijk aan een derde van het maandloon voor elk jaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd, alsmede een evenredig deel daarvan voor de periode dat de arbeidsovereenkomst korter dan een jaar heeft geduurd. In dit geval gaat het om 28 jaren en (afgerond) 4 maanden. Het maandloon voor de berekening van de transitie-vergoeding is het bruto periodeloon vermeerderd met de vakantiebijslag (artikelen 2 lid 1 en 3 lid 1 van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding).
Aldus bedraagt de transitievergoeding ((28 + 4/12) x 1/3 x € 4.245,30 x 1,08 =) € 43.302,06 bruto. [verweerster] zal dit bedrag aan [verzoeker] moeten betalen, in plaats van het door [verzoeker] gevorderde bedrag. En aangezien de transitievergoeding verschuldigd is vanaf de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt op de vordering van [verzoeker] over vermeld bedrag vanaf 1 januari 2024 wettelijke rente toegewezen. Tevens zal [verweerster] worden veroordeeld om uiterlijk 4 weken na de uitbetaling van de vergoeding een deugdelijke bruto/netto-specificatie aan [verzoeker] te verstrekken.
5.9.
[verzoeker] heeft in principe ook recht op toekenning van een billijke vergoeding, omdat het geven van een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] moet worden aangemerkt (zie: Kamerstukken I, 2013-2014,
33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Maar bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding moet de kantonrechter rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten (zie de uitspraak van de Hoge Raad van
30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle)). Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt.
De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.10.
De kantonrechter ziet in dit geval aanleiding om geen billijke vergoeding aan [verzoeker] toe te kennen om de volgende redenen.
Hoewel het plaatsen van zijn WhatsAppberichten in de groepsapp op 21 december 2023 geen ontslag op staande voet rechtvaardigde, is wel sprake geweest van verwijtbaar handelen door [verzoeker] . Hierboven is al overwogen dat de in die berichten geuite beledigingen jegens [naam 1] volstrekt ongepast zijn, alsook grensoverschrijdend. Dat [verweerster] naar aanleiding daarvan is overgegaan tot een ontslag op staande voet en daardoor, bij nadere beschouwing, jegens [verzoeker] verwijtbaar heeft gehandeld, vindt zijn oorzaak dan ook mede in de verwijtbare gedraging van [verzoeker] zelf. Daarnaast geldt, zoals hierboven ook al is overwogen, dat het dienstverband sowieso zou eindigen per 31 maart 2024 wegens het staken van de activiteiten door [verweerster] en dat daaraan, evenals bij de collega’s van [verzoeker] het geval is geweest, door middel van een vaststellingsovereenkomst een einde zou zijn gekomen. De gevolgen van een beëindiging op dat moment zijn naar het oordeel van de kantonrechter reeds in voldoende mate gecompenseerd door de toe te wijzen vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding. Mede gelet op het voorziene einde van zijn dienstverband per 31 maart 2024 valt niet in te zien waarom [verzoeker] , zoals hij klaarblijkelijk wil, ten laste van [verweerster] een billijke vergoeding zou (moeten) ontvangen om tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Ten slotte wordt in dit verband overwogen dat [verzoeker] , naar waarschijnlijk is, aanspraak zal kunnen maken op een (WW-)uitkering en het gezien zijn arbeidsverleden voor hem, anders dan hij betoogt, niet onmogelijk zal zijn om op korte termijn elders betaald werk te vinden, ondanks zijn leeftijd en zijn naar eigen zeggen niet optimale gezondheid.
De arbeidsmarkt is op dit moment immers erg gespannen en [verweerster] heeft onweersproken aangevoerd dat alle collega’s van [verzoeker] inmiddels ook ander werk hebben gevonden. Er bestaat daarom al met al geen aanleiding om naast de toe te wijzen vergoedingen nog een (aanvullende) billijke vergoeding toe te kennen. De overige argumenten die [verzoeker] daartoe heeft aangevoerd leiden de kantonrechter niet tot een ander oordeel.
5.11.
Het verzoek van [verzoeker] om op straffe van het verbeuren van een dwangsom de opgebouwde vakantiebijslag en niet opgenomen vakantiedagen uit te betalen en daarvan aan hem een deugdelijke (loon)specificatie te verstrekken wordt niet toegewezen. In het verzoekschrift ontbreekt een onderbouwing voor deze vordering. Of en in hoeverre c.q. tot welke bedragen [verweerster] bij gelegenheid van de afrekening van het dienstverband de vakantiebijslag en niet opgenomen verlofuren niet heeft uitbetaald blijkt dan ook niet uit het verzoek. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om zijn vordering toe te lichten.
Uit het hieronder te bespreken verzoek van [verweerster] blijkt daarentegen wel dat
[verweerster] met een e-mail van 15 februari 2024 aan (de gemachtigden van) [verzoeker] een loonspecificatie heeft gezonden waarin de tegenwaarde van ruim 104 verlofuren en de vakantiebijslag is opgenomen. [verzoeker] heeft zich er evenwel niet over uitgelaten of die specificatie correct is.
5.12.
Ook een vergoeding van € 5.000,00 voor immateriële schade, die door [verzoeker] naast de billijke vergoeding wordt gevorderd is alleen al bij gebreke aan een onderbouwing niet toewijsbaar.
5.13.
Dat laatste geldt ook voor de verzochte vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het is aan de partij die op een dergelijke vergoeding aanspraak maakt om te stellen en zo nodig te bewijzen dat werkzaamheden zijn verricht die tot dergelijke kosten hebben geleid, alsmede welke concrete vergoeding daar tegenover zou moeten staan. Dit ontbreekt in het verzoekschrift van [verzoeker] .
Ten aanzien van het incident ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
5.14.
Hoewel [verzoeker] de aanhef van het aanvankelijk door hem ingediende verzoekschrift in een tweede versie heeft uitgebreid met de woorden “tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening” en hij heeft gewezen op de spoedeisendheid die deze zaak naar zijn mening heeft (zie hierboven onderdeel 3.3.), ontbreekt een daarop aansluitende vordering in het petitum van zijn verzoekschrift.
Waar echter in deze beschikking al een eindbeslissing wordt gegeven op de verzoeken van [verzoeker] is er geen reden om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen.

6.Het tegenverzoek van [verweerster]

6.1.
Omdat [verzoeker] berust in het gegeven ontslag hoeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dat door [verweerster] is ingediend onder de voorwaarde dat wordt geoordeeld dat die arbeidsovereenkomst nog bestaat, geen bespreking meer. Er hoeft ook niet op te worden beslist.
6.2.
[verweerster] heeft daarnaast enkele verzoeken gedaan die uitgaan van de veronderstelling dat het ontslag op staande voet terecht is verleend. [verweerster] maakt onder meer aanspraak op de zogenoemde gefixeerde schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 7:677 BW en heeft die verrekend met de niet uitbetaalde verlofuren en de vakantie-bijslag. Zij verzoekt om voor recht te verklaren dat zij op goede gronden een beroep op verrekening heeft gedaan.
6.3.
Met dit verzoek gaat [verweerster] voorbij aan het bepaalde in artikel 3:302 BW waaruit volgt dat een verklaring van recht op vordering van een partij wordt uitgesproken, terwijl het hier een verzoekschriftenprocedure betreft. Evenwel zou ook een gelijkluidende vordering niet toewijsbaar zijn, nu de kantonrechter naar aanleiding van het verzoek van [verzoeker] al heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is verleend. Hierdoor bestaat geen grond waarop aan [verweerster] een gefixeerde schadevergoeding zou kunnen toekomen. In dat geval kan van verrekening evenmin sprake zijn.
6.4.
Ook een veroordeling tot (terug)betaling van het door [verweerster] berekende verschil tussen enerzijds de aan [verzoeker] nog toekomende vakantiebijslag en nog niet uitbetaalde verlofuren en anderzijds de gefixeerde schadevergoeding waarop [verweerster] ten onrechte aanspraak maakt (per saldo € 719,67 bruto), alsook van een al uitbetaald bedrag van
€ 1.000,06 netto wegens loon over de periode vanaf 23 december 2023 tot 1 januari 2024 is gezien het bovenstaande niet aan de orde.
6.5.
De verzoeken van [verweerster] worden dan ook afgewezen.

7.De proceskosten

naar aanleiding van het verzoek van [verzoeker]
7.1.
Omdat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven, komen de proceskosten van [verzoeker] voor rekening van [verweerster] . Zij zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van die kosten, die worden vastgesteld op in totaal € 1.062,00 (bestaande uit
€ 248,00 aan griffierecht en € 814,00 aan salaris gemachtigde).
7.2.
Een bedrag van € 10.000,00 wegens door [verzoeker] gestelde werkelijke kosten van deze procedure wordt niet toegewezen. Los van het feit dat deze kosten niet onderbouwd zijn geldt het volgende. Voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten kan alleen plaats zijn in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is in deze procedure in het geheel niet gebleken.
naar aanleiding van het tegenverzoek van [verweerster]
7.3.
De proceskosten in verband met het tegenverzoek zullen gezien het verder beperkte debat worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

De kantonrechter:
op het verzoek van [verzoeker]
8.1.
veroordeelt [verweerster] om binnen 14 dagen nadat deze beschikking aan haar is betekend aan [verzoeker] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van
€ 18.339,70 bruto;
8.2.
veroordeelt [verweerster] om binnen 14 dagen nadat deze beschikking aan haar is betekend aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 43.302,06 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag van de volledige betaling;
8.3.
veroordeelt [verweerster] om binnen 4 weken na uitbetaling van de transitievergoeding een deugdelijke bruto/netto-specificatie van die betaling aan [verzoeker] te verstrekken;
8.4.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van [verzoeker] , vastgesteld op
€ 1.062,00;
8.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
8.6.
wijst het meer of anders verzochte af;
op het tegenverzoek van [verweerster]
8.7.
wijst het verzoek af;
8.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
30 mei 2024.