ECLI:NL:RBZWB:2024:3641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/9689
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invordering van een verbeurde dwangsom door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de invordering van een verbeurde dwangsom van € 20.000,- door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau. Het primaire besluit tot invordering dateert van 12 januari 2023, en het bestreden besluit van 29 augustus 2023 handhaafde deze invordering. Eiseres, die een recreatiewoning bezit, had zich in de Basisregistratie Personen (BRP) laten inschrijven op het adres van deze woning, wat in strijd was met het bestemmingsplan dat permanente bewoning verbiedt. De rechtbank heeft op 25 april 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat het college de last onder dwangsom niet deugdelijk heeft bekendgemaakt. Dit betekent dat de last niet in werking is getreden en de dwangsom niet verbeurd is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 12 januari 2023. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die in totaal € 2.998,- bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 juni 2024 en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9689

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Steenbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de invordering van een verbeurde dwangsom van € 20.000,-. Met het primaire besluit van 12 januari 2023 heeft het college de dwangsom ingevorderd bij eiseres. Met het bestreden besluit van 29 augustus 2023 heeft het college dit besluit gehandhaafd.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden

2. Eiseres is eigenaresse van een recreatiewoning op het adres [adres 1] te [plaats] . Deze recreatiewoning is gelegen op [recreatiepark] . Met ingang van 20 april 2021 heeft eiseres zich in de Basisregistratie Personen (BRP) laten inschrijven op het adres van de recreatiewoning. Bij een controle ter plaatse op 24 juni 2021 heeft een toezichthouder van de gemeente eiseres aangetroffen. De toezichthouder heeft daarvan verslag opgemaakt en eiseres heeft destijds tegen de toezichthouder verklaard ter plaatse te wonen. Op grond van bestemmingsplan Buitengebied 2008 is permanente bewoning ter plaatse niet toegestaan. Bij besluit van 29 juli 2021 heeft het college eiseres daarom gelast de overtreding, bestaande uit het onrechtmatig permanent bewonen van de recreatiewoning, binnen zes maanden te beëindigen en beëindigd te houden, wat wil zeggen de permanente bewoning van de recreatiewoning op te heffen en elders hoofdverblijf te kiezen en daadwerkelijk als zodanig in gebruik te nemen, op straffe van een dwangsom ineens van
€ 20.000,-. Met ingang van 7 januari 2022 heeft eiseres zich in de BRP laten inschrijven op het adres [adres 2] te [plaats] .
Met een brief van 29 november 2022 heeft het college aan eiseres meegedeeld dat eiseres de dwangsom heeft verbeurd, omdat uit diverse controles is gebleken dat eiseres de recreatiewoning nog steeds als hoofdverblijf gebruikte. Over het voornemen om de dwangsom in te vorderen heeft eiseres mondeling een zienswijze naar voren gebracht. Met het primaire besluit heeft het college de dwangsom ingevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het bestreden besluit heeft het college de invordering van de dwangsom in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de invordering van de verbeurde dwangsom van
€ 20.000,-. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Wat is het (wettelijk) kader?
5. Om te kunnen handhaven moet er sprake zijn van een overtreding. [1] Aan een overtreder kan een herstelsanctie worden opgelegd door het college. [2] Het college kan onder meer een last onder dwangsom opleggen. [3]
Is de last onder dwangsom in werking getreden?
6. Eiseres heeft aangevoerd dat zij het besluit van 29 juli 2021, waarbij aan haar een last onder dwangsom is opgelegd, nooit heeft ontvangen. De rechtbank begrijpt deze stelling zo, dat volgens eiseres de last onder dwangsom nooit in werking is getreden en de begunstigingstermijn niet is aangevangen, zodat de dwangsom niet kan zijn verbeurd.
6.1.
Op grond van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen geschiedt.
6.2.
Het college heeft gesteld dat het besluit van 29 juli 2021 per gewone post en per e-mail aan eiseres is verstuurd. Het college acht niet aannemelijk dat eiseres het besluit niet zou hebben ontvangen. Daarbij neemt het college in aanmerking dat eiseres pas in een laat stadium in de bezwaarprocedure heeft gesteld dat zij het dwangsombesluit niet heeft ontvangen. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiseres tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard dat hij er niet van op de hoogte was dat eiseres problemen ervaart met de postbezorging. Ook heeft eiseres volgens het college niet toegelicht hoe het mogelijk is dat zij de e-mail niet heeft ontvangen.
6.3.
De beroepsgrond van eiseres slaagt. Hoewel eiseres inderdaad, ook ter zitting, niet heeft toegelicht hoe het mogelijk is dat zij de e-mail van het college niet heeft ontvangen, is ook niet gebleken dat eiseres aan het college kenbaar heeft gemaakt dat zij via die weg voldoende bereikbaar was. Bekendmaking van het besluit moest daarom (in ieder geval) per post plaatsvinden. Niet in geschil is dat het college ervoor heeft gekozen om het besluit bij niet aangetekende post te verzenden. Om die reden moet het college aannemelijk maken dat het besluit daadwerkelijk is verzonden. Het bestuursorgaan kan daarbij in eerste instantie volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in elk geval vereist dat het betreffende besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. [4] In dit geval is het besluit voorzien van de juiste adressering en ook van een verzenddatum (29 juli 2021). Ter zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht hoe het verzendproces van post werkt. Duidelijk is geworden dat de gemeente geen systeem gebruikt waarin de verzendadministratie wordt bijgehouden. Het feit dat er een verzendstempel op het besluit staat, maakt volgens de gemachtigde van het college aannemelijk dat het besluit daadwerkelijk aan de post is aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is en dat niet is gebleken van verzending op het moment waarop het college stelt dat het besluit is verzonden. Dit betekent dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres de last onder dwangsom, het besluit waarin de grondslag van de invorderingsbeschikking is gelegen, heeft ontvangen.
Omdat het besluit niet deugdelijk bekendgemaakt is en daarmee niet is voldaan aan artikel 3:41 van de Awb, gaat de rechtbank ervan uit dat de last onder dwangsom niet in werking getreden is op het moment waarvan het college stelt dat het in werking getreden is. Met andere woorden: de begunstigingstermijn is niet aangevangen op 29 juli 2021 en de dwangsom is daarom ook niet verbeurd. De grondslag van de invorderingsbeschikking vervalt daarmee.
6.4.
Vervolgens overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiseres de last onder dwangsom heeft ontvangen, zij het op een later moment. Als bijlage bij het voornemen tot invordering van 29 november 2022 heeft het college de last onder dwangsom aangetekend aan eiseres verzonden. Ter zitting heeft eiseres ook verklaard dat zij de last onder dwangsom toen (voor het eerst) ontvangen heeft. Omdat eiseres (ook) op dat moment geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de last onder dwangsom, staat het besluit in rechte vast en is de begunstigingstermijn van zes maanden, zoals in de last onder dwangsom opgenomen, vanaf de verzending van het voornemen tot invordering gaan lopen. Omdat de begunstigingstermijn inmiddels is verstreken, kan het college na nieuw onderzoek en het constateren van een overtreding van de last onder dwangsom alsnog een voornemen tot invordering aan eiseres kenbaar maken en vervolgens tot invordering van de dwangsom overgaan.
6.5.
Tot slot overweegt de rechtbank dat zij aan behandeling van de overige gronden van eiseres niet toekomt, omdat het beroep al gegrond wordt verklaard, zoals in r.o. 6.3. overwogen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:40 van de Awb. Dit betekent dat, door het niet deugdelijk bekend maken van de last onder dwangsom, de grondslag mist voor de onderhavige invorderingsbeschikking. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en doet wat het college had behoren te doen en bepaalt dat het primair besluit van 12 januari 2023, de invorderingbeschikking, wordt herroepen.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 29 augustus 2023;
  • herroept het primair besluit van 12 januari 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr.W.J.C. Goorden, griffier, op 4 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:40 van de Awb
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 3:41, eerste lid van de Awb
1.
De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 5:37, eerste lid van de Awb
1.
Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.

Voetnoten

1.Zie artikel 5:1, eerste lid van de Awb.
2.Zie artikelen 5:1, tweede lid i.c.m. artikel 5:2, eerste lid van de Awb.
3.Zie artikel 5:31d e.v. van de Awb.
4.Vergelijk vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), zoals de uitspraken van 24 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2488) en van 20 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1138).