ECLI:NL:RBZWB:2024:3643

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
C/02/415230 / HA ZA 23-559 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de geldigheid van het testament in een erfrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de geldigheid van het testament van erflaatster centraal, evenals de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap na haar overlijden. De eiseres in conventie, dochter van de erflaatster, vordert de vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en een betaling van € 37.014,82 van de gedaagde in conventie, de echtgenoot van erflaatster. De gedaagde in conventie betwist de wilsbekwaamheid van erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament op 29 december 2020, en vordert in reconventie de nietigheid van dit testament. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde in conventie onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat erflaatster niet wilsbekwaam was. De rechtbank stelt vast dat de notaris het testament heeft ondertekend, wat duidt op de wilsbekwaamheid van erflaatster. De rechtbank wijst de vorderingen in reconventie af en stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast, waarbij de gedaagde in conventie wordt veroordeeld tot betaling aan de eiseres in conventie van € 20.660,59, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/415230 / HA ZA 23-559
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
[eiseres in conventie],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres in conventie] ,
advocaat: mr. L.E.M. de Vries-Blom,
tegen
[gedaagde in conventie],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 januari 2024 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte vermindering van eis van [eiseres in conventie] ;
- de akte van [eiseres in conventie] van 2 april 2024 met producties 13 en 14;
- de akte van [gedaagde in conventie] van 4 april 2024 met producties 13 tot en met 16;
- de akte van [gedaagde in conventie] van 5 april 2024 met productie 17;
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres in conventie] met productie 15;
- de mondelinge behandeling van 16 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiseres in conventie] is de dochter van [erflaatster] , overleden op [datum] 2021 (hierna: erflaatster). Erflaatster was tot haar overlijden gehuwd met [gedaagde in conventie] . Het huwelijk is door het overlijden van erflaatster ontbonden. [eiseres in conventie] is een kind uit een eerder huwelijk van erflaatster.
2.2
Op 12 december 2020 heeft erflaatster de echtelijke woning verlaten. Zij is in ouderen- en verzorgingstehuis [verzorgingshuis] te [plaats] gaan wonen.
2.3
Op verzoek van de notaris heeft [naam 1] als onafhankelijk arts op 28 december 2020 onderzocht of erflaatster in staat was om haar belangen naar behoren te behartigen. In de medische verklaring staat:
“[…][erflaatster] e/v [gedaagde in conventie][…] gelet op haar lichamelijke en geestelijke toestand goed in staat wordt geacht haar belangen naar behoren te kunnen behartigen.
Cliënte was op de hoogte van mijn komst en begreep het doel van het onderzoek goed. De kennismaking verliep goed. Er was sprake van een goede oriëntatie in persoon, plaats en tijd. De aandacht en concentratie waren goed. Cliënte was helder van geest, coöperatief, goed in staat zich uit te drukken en logisch te beargumenteren ten aanzien van het opstellen van het testament en levenstestament. De wensen van de bepalingen zijn te begrijpen vanuit de familie- en leefomstandigheden. […]”
2.4
In haar laatste testament van 29 december 2020 heeft erflaatster alle eerdere uiterste wilsbeschikkingen herroepen – waaronder een testament uit 2003 waarin de wettelijke verdeling van toepassing was verklaard – en [eiseres in conventie] benoemd tot haar enige erfgenaam en tot executeur van de nalatenschap.
2.5
[eiseres in conventie] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard en tevens de benoeming tot executeur aanvaard. [eiseres in conventie] heeft [notaris] toegevoegd als executeur van de nalatenschap. Bij beschikking van 21 oktober 2022 is de notaris op zijn verzoek ontslagen als executeur.

3.Het geschil

in conventie
3.1
[eiseres in conventie] vordert - samengevat - na vermindering van haar eis om:
I. de verdeling vast te stellen van de huwelijksgoederengemeenschap tussen erflaatster en [gedaagde in conventie] ;
II. [gedaagde in conventie] te veroordelen om aan [eiseres in conventie] een bedrag van € 37.014,82 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van overlijden;
III. veroordeling van [gedaagde in conventie] in de kosten van de procedure, vermeerderd met de nakosten.
3.2
[gedaagde in conventie] voert verweer.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4
[eiser in reconventie] vordert - samengevat - om:
I. voor recht te verklaren dat het testament van erflaatster van 29 december 2020 nietig is;
II. voor recht te verklaren dat de nalatenschap van erflaatster dient te worden afgewikkeld op basis van het testament van erflaatster van 24 februari 2003, en subsidiair te bepalen dat het testament van 29 december 2020 op basis van de redelijkheid en billijkheid zonder gevolgen dient te blijven, althans aan [verweerster in reconventie] de erfrechtelijke bevoordeling uit dat testament te onthouden;
in voorwaardelijke reconventie
III. [verweerster in reconventie] te veroordelen tot terugbetaling aan [eiser in reconventie] van een bedrag van € 22.560,00;
IV. [verweerster in reconventie] te veroordelen tot terugbetaling aan [eiser in reconventie] van een bedrag van € 27.560,00.
3.5
[verweerster in reconventie] voert verweer.
3.6
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Vanwege hun nauwe samenhang worden de vorderingen in conventie en in reconventie hieronder gezamenlijk behandeld.
Geldigheid van het testament
4.2
Het gaat in dit geding om de vraag of erflaatster ten tijde van het opmaken van haar testament op 29 december 2020 wilsbekwaam was. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van artikel 3:34 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 3:34 lid 1 BW volgt op artikel 3:33 BW, dat bepaalt dat een rechtshandeling een met de verklaring overeenstemmende wil vereist. Artikel 3:34 lid 1 BW luidt als volgt: “
Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan.” De tweede zin van lid 2 van artikel 3:34 BW bepaalt dat het ontbreken van wil een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen was gericht, zoals uiterste wilsbeschikkingen, nietig maakt. Wie zich erop beroept dat bij de erflaatster in verband met een stoornis van diens geestesvermogens de wil tot het opmaken van de uiterste wilsbeschikking ontbrak, zal - gelet op de bewijsvermoedens van artikel 3:34 lid 1 BW (“geacht te ontbreken”) - ermee kunnen volstaan te stellen en zo nodig te bewijzen dat de erflaatster ten tijde van het opmaken van de uiterste wilsbeschikking leed aan een geestelijke stoornis en voorts dat deze stoornis een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsverklaring betrokken belangen belette ofwel dat de wilsverklaring onder invloed van de geestelijke stoornis is gedaan. Aan de stelplicht en bewijslast is in de regel voldaan door een voldoende onderbouwde medische verklaring in het geding te brengen die deze stelling ondersteunt. [1]
4.3
Nu [gedaagde in conventie] aanvoert dat erflaatster als gevolg van beginnende Alzheimer op 29 december 2020 bij het opstellen van haar testament niet in staat was om haar wil te bepalen rust op hem de stelplicht en zo nodig de bewijslast van die stelling. Dit betekent dat [gedaagde in conventie] voldoende feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit blijkt dat de gestelde stoornis een redelijke waardering van de betrokken belangen belette of dat de verklaring die heeft geleid tot het passeren van haar testament onder invloed van die stoornis is gedaan. Bij die beoordeling kunnen ook feiten en omstandigheden die zijn voorafgegaan aan, of zijn gevolgd op, het passeren van het testament van belang zijn. [gedaagde in conventie] voert aan dat erflaatster leed aan beginnende Alzheimer en dat dit door de geriatrisch verpleegkundige is geconstateerd. Erflaatster is vervolgens opgenomen in [verzorgingshuis] , waarvoor zij een WLZ-indicatie nodig had. [gedaagde in conventie] stelt dat een dergelijke indicatie niet zomaar wordt verstrekt.
4.4
[eiseres in conventie] betwist op haar beurt dat erflaatster niet in staat was om haar wil te bepalen. De geriatrisch verpleegkundige heeft weliswaar beginnende Alzheimer waargenomen, maar ten tijde van het opmaken van het testament was erflaatster nog voldoende in staat om haar belangen te behartigen. [eiseres in conventie] voert daarmee een bevrijdend verweer, waardoor op haar de stelplicht en bewijslast rust dat erflaatster wilsbekwaam was ten tijde van het passeren van het testament. [eiseres in conventie] heeft ter onderbouwing van haar stelling een medische verklaring overgelegd van de arts die erflaatster in opdracht van de betrokken notaris heeft onderzocht. Uit die medische verklaring volgt dat erflaatster in staat was om haar wil in vrijheid te vormen.
4.5
De rechtbank stelt voorop dat uit het feit dat de passerend notaris het testament heeft ondertekend zijn overtuiging blijkt van de wilsbekwaamheid van erflaatster. De betrokken notaris heeft het protocol wilsbekwaamheid gevolgd door het inschakelen van een arts om de wilsbekwaamheid van erflaatster te bepalen. Het feit dat eerder bij erflaatster beginnende Alzheimer was waargenomen brengt niet noodzakelijkerwijs met zich mee dat dit bij erflaatster ten tijde van het passeren van het testament een redelijke waardering van de betrokken belangen belette of dat zij de verklaring die heeft geleid tot het passeren van het testament onder invloed daarvan heeft gedaan. Uit de door [eiseres in conventie] overgelegde medische verklaring volgt dat erflaatster nog goed in staat was om haar belangen te behartigen. [gedaagde in conventie] heeft bij deze stand van zaken zijn stelling dat erflaatster wilsonbekwaam zou zijn onvoldoende onderbouwd. Dit klemt temeer nu [gedaagde in conventie] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat erflaatster weliswaar leed aan geheugenverlies, maar dat er nog wel met haar gesproken kon worden. Nu niet kan worden vastgesteld dat erflaatster wilsonbekwaam was op 29 december 2020, is van nietigheid van het testament geen sprake. De vordering onder I in reconventie is daarom niet toewijsbaar.
Het beroep op redelijkheid en billijkheid
4.6
[gedaagde in conventie] voert subsidiair aan dat het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat uitvoering wordt gegeven aan het testament van erflaatster gezien de duur van het huwelijk tussen [gedaagde in conventie] en erflaatster (bijna zestig jaar) en de gebeurtenissen die zich vanaf circa november 2020 hebben voorgedaan. [gedaagde in conventie] voert aan dat hij samen met erflaatster [eiseres in conventie] heeft opgevoed. In de corona-periode ontstond tussen hem en [eiseres in conventie] wrijving en [eiseres in conventie] heeft erflaatster tegen [gedaagde in conventie] opgezet. [eiseres in conventie] heeft erflaatster van [gedaagde in conventie] afgezonderd en erflaatster is plotseling - zonder betrokkenheid van [gedaagde in conventie] - naar [verzorgingshuis] vertrokken. De politie is ook verschillende keren betrokken.
4.7
[eiseres in conventie] betwist dat de relatie met [gedaagde in conventie] en erflaatster goed was en dat zij erflaatster tegen [gedaagde in conventie] heeft opgezet. Zij voert verder aan dat [gedaagde in conventie] geen geslaagd beroep op de redelijkheid en billijkheid toekomt. De rechtszekerheid staat eraan in de weg om een geldig testament op grond van de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing te laten.
4.8
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid nodig is dat sprake is van ernstige omstandigheden die maken dat geen uitvoering gegeven mag worden aan het testament. Daarvoor geldt een hoge drempel. Daarbij kan gedacht worden aan het sociaal isoleren van erflaatster en het negatief beïnvloeden van erflaatster met als enig doel tot enig erfgenaam te worden benoemd. Dergelijke omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen nu [eiseres in conventie] de door [gedaagde in conventie] aangevoerde omstandigheden betwist en [gedaagde in conventie] en [eiseres in conventie] daarmee allebei een andere visie hebben op de gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan. De duur van het huwelijk is in elk geval geen omstandigheid die op zichzelf van doorslaggevend belang is. [gedaagde in conventie] heeft aldus zijn stelling daarmee onvoldoende onderbouwd zodat ook de vordering onder II in reconventie niet toewijsbaar is.
4.9
[gedaagde in conventie] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zijn vorderingen onder III en IV voorwaardelijk zijn ingesteld, voor het geval de vorderingen onder I en II zouden worden toegewezen. Nu niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder de vorderingen onder III en IV zijn ingesteld, worden die vorderingen zonder nadere bespreking afgewezen.
Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap
4.1
Door het overlijden van erflaatster is de huwelijksgemeenschap ontbonden maar nog niet verdeeld. Op grond van artikel 3:185 lid 1 BW kan de rechter op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling gelasten of de verdeling zelf vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. De verdeling kan ingevolge lid 2 plaatsvinden door toedeling van een gedeelte van het goed aan ieder der deelgenoten, overbedeling van een of meer deelgenoten tegen vergoeding van de overwaarde of verdeling van de netto-opbrengst van het goed of gedeelte daarvan, nadat dit op een door de rechter bepaalde wijze zal zijn verkocht.
4.11
[eiseres in conventie] vordert vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap overeenkomstig de door haar overgelegde boedelbeschrijving zodat het erfdeel van [eiseres in conventie] uit de nalatenschap van erflaatster kan worden vastgesteld. [gedaagde in conventie] heeft daar geen verweer tegen gevoerd. Daarom zal de rechtbank de vordering tot verdeling van de huwelijksgemeenschap vaststellen als hieronder bepaald.
Omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap
4.12
Alvorens tot verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap over te kunnen gaan, dient te omvang daarvan te worden vastgesteld. De omvang van de huwelijksgemeenschap is bovendien van belang voor het bepalen van de nalatenschap van erflaatster. De nalatenschap van erflaatster bestaat immers uit de helft van de onverdeelde huwelijksgemeenschap op het moment van haar overlijden.
4.13
Niet in geschil is dat de onverdeelde huwelijksgemeenschap in ieder geval uit de volgende vermogensbestanddelen bestaat:
a. de ABN AMRO rekening eindigend op [nummer 1] op naam van erflaatster en
[gedaagde in conventie]
b. de ABN AMRO rekening eindigend op [nummer 2] op naam van erflaatster en
[gedaagde in conventie]
c. de ING Bank rekening eindigend op [nummer 3] op naam van erflaatster en [gedaagde in conventie]
[gedaagde in conventie]
d. de ABN AMRO rekening eindigend op [nummer 4] op naam van [gedaagde in conventie]
e. de ABN AMRO rekening eindigend op [nummer 5] op naam van [gedaagde in conventie]
f. de SNS Bank rekening eindigend op [nummer 6] op naam van erflaatster
g. de auto met [kenteken]
4.14
Partijen zijn het er niet over eens of er nog contant geld tot de onverdeelde huwelijksgoederengemeenschap behoort en of de volgende vorderingen en schuld onderdeel zijn van de onverdeelde huwelijksgoederengemeenschap:
- [gedaagde in conventie] , bankopnames;
- vordering terugbetaling VGZ;
- vordering nabetaling AOW januari 2021;
- vordering nabetaling pensioen januari 2021
- nabetalingen aan CAK/Tele2/Ziggo TV/ Apotheek.
4.15
De rechtbank zal deze bestanddelen hierna afzonderlijk bespreken.
Banksaldi
4.16
[eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie] zijn het eens over de saldi van de bankrekeningen op datum overlijden erflaatster, zodat deze saldi in deze procedure vaststaan en de rechtbank daar van uit zal gaan. De saldi zijn:
- de ABN AMRO rekening eindigend op [nummer 1] : € 20,93
- de ABN AMRO rekening eindigend op [nummer 2] : € 0,45
- de ING Bank rekening eindigend op [nummer 3] : € 894,61
- de ABN AMRO rekening eindigend op [nummer 4] : € 1.740,60
- de ABN AMRO rekening eindigend op [nummer 5] : € 42.650,00
- de SNS Bank rekening eindigend op [nummer 6] : € 19.316,36.
4.17
Ook zijn partijen het er over eens dat de onder 4.13 onder a tot en met e genoemde bankrekeningen worden toebedeeld aan [gedaagde in conventie] en de bankrekening onder f aan (de nalatenschap van) erflaatster.
Auto
4.18
[eiseres in conventie] voert aan dat de waarde van de auto € 17.950,00 bedraagt en dat deze gewaardeerd moet worden per de datum van het overlijden van erflaatster. Ter onderbouwing heeft zij een ANWB-koerslijst overgelegd met als peildatum 31 augustus 2023 waarop de waarde van de auto met een kilometerstand van 5.000 kilometer is bepaald op € 14.400,00. De waarde van de auto ligt volgens [eiseres in conventie] tussen deze twee bedragen. [gedaagde in conventie] betwist de waardes die door [eiseres in conventie] zijn gesteld en verwijst naar een ANWB-koerslijst met als peildatum december 2023 en de aankoopnota van de auto uit 2018. [gedaagde in conventie] voert aan dat als uitgangspunt de datum van verdeling moet worden gehanteerd. De waarde van de auto bedraagt volgens [gedaagde in conventie] op die datum € 10.715,00.
4.19
De rechtbank ziet aanleiding om in dit geval voor de waardering van de auto aan te sluiten bij de datum van de feitelijke verdeling, te weten december 2020, het moment dat erflaatster de echtelijke woning verliet en naar [verzorgingshuis] vertrok. [gedaagde in conventie] heeft sindsdien de auto tot zijn beschikking gehad. Uit de aankoopnota volgt dat de auto in oktober 2018 is aangekocht voor een bedrag van € 18.396,28. [gedaagde in conventie] heeft onweersproken gesteld dat de op de factuur genoemde bedragen van € 929,90 en € 91,38 op de aankoopsom in mindering moeten worden gebracht nu deze kosten zien op afleveringskosten en vaste kosten overheid. Nu volgens de aankoopnota daarmee € 17.375,00 voor de auto is betaald in oktober 2018, zal de rechtbank dit bedrag als nieuwwaarde beschouwen.
4.2
Beide partijen hebben een ANWB-koerslijst overgelegd waarbij de peildatum niet overeenkomt met de datum van feitelijke verdeling, te weten december 2020. De rechtbank stelt de waarde van de auto daarom als volgt vast. De rechtbank neemt de ANWB koerslijst van [gedaagde in conventie] als uitgangspunt aangezien daar is uitgegaan van een kilometerstand van 50.000 kilometer. Deze kilometerstand in 5 jaar tijd komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Uit de ANWB koerslijst van [gedaagde in conventie] volgt dat de waarde van de auto bij een BOVAG-autobedrijf in december 2023 € 11.700,00 zou zijn en bij een merkdealer € 12.400,00. Het gemiddelde daarvan is € 12.050,00. Dit zou betekenen dat op de waarde van de auto in 5 jaar tijd
(€ 17.375,00 - € 12.050,00) € 5.325 is afgeschreven. Uitgaande van een lineaire afschrijving is de waarde van de auto per jaar met € 1.065,00 afgenomen. Dit heeft tot gevolg dat de waarde van de auto in december 2020 op een bedrag van
€ 15.245,00 (€ 17.375,00 (nieuwprijs) - € 2.130,00 (€ 1.065,00 x 2 jaar)) wordt vastgesteld.
4.21
Nu [gedaagde in conventie] de beschikking over de auto heeft, zal de auto aan hem worden toebedeeld.
Contant geld
4.22
[eiseres in conventie] stelt dat een bedrag van € 22.000,00 tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort. Zij voert aan dat erflaatster en [gedaagde in conventie] een aanmerkelijk bedrag aan contant geld in huis hadden en dat [gedaagde in conventie] dit bedrag vermoedelijk heeft geschonken aan de Voedselbank. [gedaagde in conventie] betwist dat er contant geld in de woning aanwezig was op het moment van overlijden van erflaatster. Hij voert aan dat [eiseres in conventie] het geld heeft meegenomen op 3 januari 2021 en dat hij daarover contact heeft gehad met de wijkagent. Ter onderbouwing heeft [gedaagde in conventie] correspondentie met de politie, een lijst met incidenten en een verklaring van de heer [naam 2] overgelegd.
4.23
De rechtbank overweegt dat [gedaagde in conventie] onweersproken heeft gesteld dat het contact met de wijkagent zag op het contante geld. Bovendien volgt uit de verklaring van de heer [naam 2] dat [eiseres in conventie] aan hem heeft verklaard dat zij het geld zou hebben weggenomen. [gedaagde in conventie] heeft tot slot een bankafschrift overgelegd waaruit volgt dat hij een bedrag van € 20.000,00 aan de Voedselbank heeft geschonken en dat zijn saldo met dat bedrag is afgenomen. Gelet daarop heeft [gedaagde in conventie] de stelling van [eiseres in conventie] dat er op het moment van overlijden van erflaatster een bedrag van € 22.000,00 contant in de woning aanwezig was gemotiveerd weersproken. Dit betekent dat het in beginsel aan [eiseres in conventie] is om haar stelling te bewijzen. [eiseres in conventie] zal daar echter niet toe in de gelegenheid worden gesteld omdat zij stelt dat zij dat bewijs niet kan leveren. De rechtbank gaat er vanuit dat geen contant geld tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort.
Bankopnames
4.24
[eiseres in conventie] stelt dat een bedrag van € 4.330,00 aan bankopnames door [gedaagde in conventie] behoort tot de ontbonden huwelijksgemeenschap. [gedaagde in conventie] heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Hij voert aan dat het gaat om opnames voor het overlijden van erflaatster en dat deze betrekking hebben op de kosten van levensonderhoud. Er moet uitgegaan worden van de banksaldi op de datum van overlijden aldus [gedaagde in conventie] . [eiseres in conventie] heeft haar stelling daarop niet nader onderbouwd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een vordering van de ontbonden huwelijksgemeenschap op [gedaagde in conventie] . Voor vaststelling van de omvang van de nalatenschap van erflaatster zal de rechtbank dit bedrag buiten beschouwing laten.
Nabetalingen CAK / Tele2 / Ziggo / Apotheek
4.25
[eiseres in conventie] voert aan dat zij – na het overlijden van erflaatster – een bedrag van € 971,09 heeft voldaan aan het CAK, Tele2, Ziggo en de Apotheek. Ter onderbouwing heeft zij een factuur van het CAK overgelegd. [gedaagde in conventie] betwist deze kosten en voert aan dat de betalingen aan het CAK in november en december 2020 per automatische incasso werden afgeschreven.
4.26
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde in conventie] de stelling van [eiseres in conventie] dat zij een bedrag van € 831,53 ten behoeve van erflaatster aan het CAK heeft betaald, gelet op de overgelegde factuur van het CAK waarbij ook een acceptgiro is gevoegd, onvoldoende heeft weersproken. Dit betekent dat [eiseres in conventie] een vordering heeft voor dit bedrag op de nalatenschap van erflaatster. De overige door [eiseres in conventie] betaalde kosten zijn onvoldoende onderbouwd en worden niet toegerekend aan de ontbonden huwelijksgemeenschap.
Terugbetaling VGZ
4.27
[eiseres in conventie] stelt dat een bedrag van € 1.749,00 door VGZ is terugbetaald aan [gedaagde in conventie] na overlijden van erflaatster. Ter onderbouwing heeft zij een brief van VGZ overgelegd waaruit volgt dat teveel betaalde premie wordt teruggestort. [gedaagde in conventie] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat de premie per jaar vooruit werd betaald. Voorts stelt [gedaagde in conventie] dat hij de ABN Amro bankrekening waarop het bedrag zou zijn teruggestort niet dagelijks bekijkt, waardoor hij niet weet of dat het geval is.
4.28
Vaststaat dat VGZ de teveel betaalde premie heeft terugbetaald en het bedrag van € 1.749,00 is door [gedaagde in conventie] niet weersproken. [gedaagde in conventie] heeft de stelling van [eiseres in conventie] , dat dit bedrag op de bankrekening van [gedaagde in conventie] is teruggestort, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist. Het door VGZ terugbetaalde bedrag van € 1.749,00 behoort aldus tot de ontbonden huwelijksgemeenschap.
AOW en pensioen
4.29
[eiseres in conventie] heeft een bedrag van € 822,62 en € 216,69 opgenomen aan nabetalingen AOW januari 2021 en pensioen januari 2021. [gedaagde in conventie] betwist dat van nabetalingen sprake is. [eiseres in conventie] heeft haar stelling daarop niet nader onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat sprake is van nabetalingen.
4.3
Resumerend wordt de omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt
vastgesteld:
- de ABN AMRO rekening eindigend op [nummer 1] : € 20,93
- de ABN AMRO rekening eindigend op [nummer 2] : € 0,45
- de ING Bank rekening eindigend op [nummer 3] : € 894,61
- de ABN AMRO rekening eindigend op [nummer 4] : € 1.740,60
- de ABN AMRO rekening eindigend op [nummer 5] : € 42.650,00
- de SNS Bank rekening eindigend op [nummer 6] : € 19.316,36
- auto € 15.245,00
-
terugbetaling VGZ € 1.749,00 +
subtotaal € 81.616,95
Omvang van de nalatenschap
4.31
De nalatenschap van erflaatster bestaat uit 1/2e van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Hiervoor is reeds overwogen dat het saldo van de ontbonden huwelijksgemeenschap € 81.616,95 bedraagt. Rekening houdend met de vordering van [eiseres in conventie] op de nalatenschap van € 831,53, bedraagt het saldo van de nalatenschap daarmee € 39.976,95‬.
4.32
[eiseres in conventie] heeft aangevoerd dat zij over een bedrag van € 19.316,36 kan beschikken waardoor dit saldo in mindering dient te worden gebracht. Het door [gedaagde in conventie] te betalen bedrag dat resteert bedraagt
€ 20.660,59(€ 39.976,95 -/- € 19.316,36).
4.33
De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals in het dictum vermeld nu daartegen geen verweer is gevoerd.
Proceskosten
4.34
Gegeven de voormalige familierelatie van partijen zullen de kosten in conventie en in reconventie tussen hen worden gecompenseerd. In de inhoud van het geschil ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de standaard dat in een erfrechtgeschil iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vast als overwogen in r.o. 4.17 en 4.21,
5.2
veroordeelt [gedaagde in conventie] wegens overbedeling tot betaling aan [eiseres in conventie] van
€ 20.660,59,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van [datum] 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.3
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4
wijst de vorderingen van [eiser in reconventie] af,
in conventie en in reconventie
5.5
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.