ECLI:NL:RBZWB:2024:37

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
10448954 / CV EXPL 23-1229 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over standplaats op camping met betrekking tot betalingsverplichtingen en huurprijsverhogingen

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 januari 2024, staat een huurgeschil centraal tussen een campingexploitant en een gast die al jaren een standplaats huurt. De gast heeft de huur en kosten voor voorzieningen in maandelijkse termijnen betaald, terwijl de eigenaar van de camping een wijziging in de betalingsstructuur wenst, waarbij jaarlijkse betalingen en voorschotten voor nutsvoorzieningen worden geëist. De kantonrechter oordeelt dat deze wijziging ontoelaatbaar is en wijst de vordering van de eigenaar af. Ook de reconventionele vordering van de gast wordt afgewezen, waarbij de kantonrechter stelt dat de Ministeriële circulaire inzake huurprijsbeleid niet van toepassing is op standplaatsen voor tijdelijk recreatief verblijf. De eigenaar heeft het recht om de huurprijs voor standplaatsen te verhogen, maar de vorderingen van beide partijen worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer 10448954 \ CV EXPL 23-1229
Vonnis van 3 januari 2024
in de zaak van
[eiser in conventie] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie] ,
gemachtigde: mr. L.J.P.E. Donckers-Corten, advocaat te Breda,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
gemachtigde: mr. A.C.M. van den Kieboom, advocaat te Breda.

1.De verdere procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 juni 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser in conventie] , tevens akte overlegging producties 8 t/m 20;
- de akte overlegging producties 15 t/m 18 van [gedaagde in conventie] ;
- de producties 19 en 20 van [gedaagde in conventie] ;
- de mondelinge behandeling op 26 oktober 2023, bij welke gelegenheid [gedaagde in conventie] spreekaantekeningen heeft overgelegd en de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De vorderingen en de verweren

2.1
Onderwerp van deze procedure is kort gezegd de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot een standplaats op de door [eiser in conventie] geëxploiteerde camping en meer in het bijzonder enerzijds (in conventie) nakoming door [gedaagde in conventie] van de door [eiser in conventie] gestelde betalingsverplichtingen en anderzijds (in reconventie) de door [verweerder in reconventie] opgelegde huurverhogingen.
in reconventie
2.2 '
[verweerder in reconventie] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen partijen gesloten standplaatsovereenkomst te ontbinden en [eiser in reconventie] te gebieden om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de standplaats met [standplaatsnummer] schoon te maken, te ontruimen en te verlaten, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [eiser in reconventie] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
II. de bij I. vermelde dwangsommen niet te maximeren, maar deze in ieder geval vast te stellen op minimaal de daadwerkelijke ontruimingskosten van € 8.500,00;
III. [eiser in reconventie] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 7.911,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum facturen, maar in ieder geval vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
IV. [eiser in reconventie] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 770,55;
V. [eiser in reconventie] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
2.3
[eiser in reconventie] voert verweer. Hij concludeert [verweerder in reconventie] niet ontvankelijk te verklaren in al haar vorderingen, althans al haar vorderingen af te wijzen, althans in het geval van een eventuele toewijzing het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van [verweerder in reconventie] in de kosten van deze procedure, waaronder ook begrepen de nakosten.
in reconventie
2.4
[eiser in reconventie] vordert om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [verweerder in reconventie] bij het jaarlijks indexeren van de ‘basishuur standplaats’, althans het verhogen c.q. eenzijdig aanpassen daarvan, gehouden is de maximale huurprijsverhoging voor standplaatsen op grond van de ‘Circulaire Huurprijsbeleid’, zoals opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, op te volgen;
II. voor recht te verklaren dat [verweerder in reconventie] over 2022 en 2023 bij hem de ‘basishuur standplaats’ op onjuiste gronden heeft vastgesteld;
III. [verweerder in reconventie] te veroordelen tot (terug)betaling van een bedrag van € 399,00 aan hem, althans van een in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. voor recht te verklaren dat de ‘basishuur standplaats’ over 2023 wordt vastgesteld op een bedrag van € 2.074,02, althans op een in goede justitie te bepalen bedrag;
V. [verweerder in reconventie] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder ook begrepen de nakosten.
2.5 '
[verweerder in reconventie] voert verweer tegen deze vorderingen en concludeert [eiser in reconventie] daarin niet ontvankelijk te verklaren, dan wel deze vorderingen af te wijzen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in reconventie] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.
De beoordeling
3.1
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in conventie
3.2
De in de dagvaarding van [eiser in conventie] als eerste vermelde vordering om de stand-plaatsovereenkomst te ontbinden en [gedaagde in conventie] te veroordelen de door hem gehuurde standplaats te ontruimen is gebaseerd op de door [eiser in conventie] gestelde niet-nakoming door [gedaagde in conventie] van zijn betalingsverplichtingen. [gedaagde in conventie] zou drie facturen niet (volledig) hebben voldaan. Voordat aan de beoordeling van de ontbindings- en ontruimings-vordering kan worden toegekomen, zal daarom eerst moeten worden beoordeeld of
[gedaagde in conventie] de drie factuurbedragen aan [eiser in conventie] verschuldigd is.
3.3.1 ’
[eiser in conventie] vordert onder andere betaling van een deel van haar factuur van 1 mei 2022. Met die factuur van in totaal € 4.483,75 heeft zij voor het seizoen 2022 de vaste kosten in verband met de huur van de standplaats in rekening gebracht, alsmede de afrekening van het gebruik van elektriciteit en water in het seizoen 2021. [gedaagde in conventie] heeft een deel van het factuurbedrag betaald. Het restant ter grootte van € 1.833,75 heeft hij onbetaald gelaten, aldus [eiser in conventie] .
3.3.2
[gedaagde in conventie] voert aan dat hij de huur van de standplaats en de afrekening van elektriciteit en water die steeds eenmaal per jaar in rekening worden gebracht, door middel van maandelijkse deelbetalingen aan [eiser in conventie] voldoet. In het jaar 2022 heeft hij op deze wijze in totaal € 4.500,00 aan het [eiser in conventie] betaald. Bij die deelbetalingen vermeldde hij telkens “ [kenmerk 1] ”. Aldus heeft hij over 2022 zelfs € 16,25 teveel betaald.
3.3.3
Overwogen wordt dat wanneer een schuldenaar meerdere schulden bij dezelfde schuldeiser heeft en hij bij zijn betaling één van die schulden aanwijst, de betaling op die betreffende schuld in mindering moet worden gebracht. Dit volgt uit artikel 6:43 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Omdat [gedaagde in conventie] stelt dat hij bij zijn in 2022 gedane (deel)betalingen telkens heeft vermeld dat hij daarmee de huur van zijn standplaats met betrekking tot het jaar 2022 betaalde en [eiser in conventie] die stelling niet betwist, betekent dit dat al die betalingen in mindering strekken op de factuur van 1 mei 2022. Omdat [eiser in conventie] evenmin weerspreekt dat het gaat om betalingen van in totaal € 4.500,00 is daarmee deze factuur geheel voldaan.
3.3.4
Dit betekent dat dit onderdeel van de geldvordering van [eiser in conventie] niet zal worden toegewezen. Uit wat partijen in de stukken en ter zitting naar voren hebben gebracht, is het de kantonrechter wel duidelijk geworden dat partijen ter beëindiging van een eerder geschil omtrent betalingsachterstand tot een vergelijk zijn gekomen en toen hebben afgesproken dat [gedaagde in conventie] nog een bedrag van € 7.709,79 aan [eiser in conventie] zou betalen. Wanneer
[eiser in conventie] één of meer betalingen die [gedaagde in conventie] door aanwijzing uitdrukkelijk op de factuur van 1 mei 2022 in mindering heeft gedaan, desondanks op die oudere schuld heeft afgeboekt, is dit ten onrechte geweest. In dat geval is mogelijk de oudere schuld van
€ 7.709,79 toch niet volledig voldaan. Die schuld is echter geen onderwerp van deze procedure.
3.4.1
Verder vordert [eiser in conventie] betaling van € 1.200,00, welk bedrag zij door middel van een factuur van 6 december 2022 aan [gedaagde in conventie] in rekening heeft gebracht met als omschrijving “ [kenmerk 2] ”. [eiser in conventie] stelt dat zij het zich met de huidige tarieven niet kan veroorloven om voor alle huurders het water en de elektriciteit vóór te financieren. Zij heeft daarom in oktober 2002 in een mailing aan alle huurders aangekondigd dat zij in 2023 een voorschot van € 1.200,00 in rekening zou brengen, welk bedrag uiterlijk op 5 januari 2023 diende te zijn betaald. Volgens [eiser in conventie] zijn de kosten die [gedaagde in conventie] maakt structureel hoger dan het gevraagde voorschot, zodat zijn bezwaren tegen het voorschot ten onrechte zijn.
3.4.2
Vastgesteld wordt dat in de op 2 april 2008 gesloten huurovereenkomst die door
[eiser in conventie] is overgelegd niets is opgenomen over de wijze waarop de kosten van elektriciteit en water bij [gedaagde in conventie] in rekening worden gebracht of kunnen worden gebracht. Er is slechts vermeld dat het voorschot voor de kosten van elektriciteit minimaal
€ 20,00 per kwartaal bedraagt. Tot en met het jaar 2022 werden de kosten steeds door middel van een afrekening van het werkelijk verbruik in het voorgaande jaar gefactureerd, samen met de vaste kosten voor de standplaats. [gedaagde in conventie] stelt dat hij die kosten nimmer ineens, maar steeds in termijnen betaalde en dat [eiser in conventie] die betaalwijze heeft aanvaard en heeft toegestaan. [eiser in conventie] weerspreekt niet dat zij dit in het verleden steeds heeft gedaan.
3.4.3
Overwogen wordt dat een wijziging van een overeenkomst alleen met wederzijdse instemming is toegestaan of, onder bijzondere omstandigheden, met een beroep op artikel 6:248 BW (de aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid) dan wel artikel 6:258 BW (door de rechter, bij onvoorziene omstandigheden). Daarvan is in dit geval geen sprake. De door [eiser in conventie] eenzijdig aan [gedaagde in conventie] opgelegde verandering van de wijze waarop de kosten van elektriciteit en water zouden moeten worden betaald, is dan ook niet zonder meer toegestaan. [gedaagde in conventie] was dan ook niet gehouden om de factuur van € 1.200,00 ineens te voldoen. Dat hij niet eerder dan in deze procedure bezwaar heeft gemaakt tegen de door [eiser in conventie] voorgestane wijziging maakt dat niet anders. Ook dit onderdeel van de vorderingen van [eiser in conventie] zal dus niet worden toegewezen. Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat [gedaagde in conventie] de afrekening 2023 van de betreffende voorzieningen uiteraard wel zal moeten betalen.
3.5.1
Als laatste vordert [eiser in conventie] betaling van haar factuur van 16 januari 2023 van
€ 4.878,00 voor de huur van de standplaats en overige vaste kosten, alsmede de afrekening van het gebruik van elektriciteit en water in 2022. [gedaagde in conventie] voert daartegen drie verweren.
3.5.2
[gedaagde in conventie] maakt bezwaar tegen de in deze factuur opgenomen “Hondentoeslag” van € 50,00 aangezien hij in 2023 geen hond bezat. Tijdens de mondelinge behandeling verklaarde bestuurder [naam] van [eiser in conventie] dat zij [gedaagde in conventie] nooit meer ziet en hij nooit op de camping aanwezig is. De gemachtigde van [gedaagde in conventie] verklaarde daarop desgevraagd dat [gedaagde in conventie] om privéredenen vaak in Spanje verblijft en hij sinds anderhalf jaar geen hond meer heeft. Gelet hierop acht de kantonrechter het aannemelijk dat [gedaagde in conventie] niet met een hond op de camping verblijft, zodat hij daarvoor geen toeslag verschuldigd is. Daarom strekt € 50,00 in mindering op het factuurbedrag.
3.5.3
[gedaagde in conventie] doet daarnaast een beroep op verrekening als bedoeld in artikel 6:127 BW, van de door hem in 2022 teveel betaalde € 16,25. [eiser in conventie] voert daartegen geen verweer zodat ook dit bedrag op de laatste factuur in mindering strekt.
3.5.4
Het verschil van € 4.811,75 (€ 4.878,00 -/- € 50,00 -/- € 16,25) zal [gedaagde in conventie] wel hebben te voldoen. Bij zijn conclusie van antwoord (productie 11) legt hij 3 bank-afschriften over waaruit moet blijken dat hij in april en mei 2023 respectievelijk € 450,00,
€ 92,00 en 542,00 aan [eiser in conventie] heeft betaald. Uit nadien als producties 15 tot en met 18 en 20 in de procedure gebrachte bankschriften blijken betalingen van nog eens € 542,00,
€ 442,00 en € 100,00 in juli 2023 en drie keer € 542,00 in de maanden augustus, september en oktober 2023. Aldus was met die laatste betaling in totaal € 3.794,00 op de factuur in mindering betaald, zodat op dat moment nog € 1.017,75 (€ 4.811,75 -/- € 3.794,00) resteerde te voldoen. Gezien het betaalgedrag van [gedaagde in conventie] mag worden verwacht dat hij ook het laatstgenoemde bedrag vóór het einde van 2023 heeft betaald. Ten tijde van de mondelinge behandeling van de zaak was dat echter nog onzeker. Om die reden zal [gedaagde in conventie] hierna tot betaling van het laatstgenoemde bedrag worden veroordeeld. In het geval hij dit inmiddels volledig heeft betaald, heeft deze veroordeling vanzelfsprekend geen effect.
3.5.5
Met [gedaagde in conventie] is de kantonrechter van oordeel dat in de omstandigheden van het geval, waarbij [gedaagde in conventie] sinds jaren maandelijks deelbetalingen verrichtte in plaats van de factuur ineens te betalen, het factuurbedrag niet ineens, althans niet vanaf de vervaldatum van de factuur verschuldigd is. De wettelijke rente die [eiser in conventie] vanaf de vervaldatum vordert wordt dan ook niet toegewezen. Wel zal in aansluiting op het bovenstaande de wettelijke rente over (het onbetaalde deel van) € 1.017,75 worden toegewezen vanaf 1 januari 2024.
3.6
Gezien het voorgaande acht de kantonrechter de aan [gedaagde in conventie] toerekenbare tekortkoming niet zodanig ernstig dat dit moet leiden tot ontbinding van de huurovereen-komst en ontruiming van de standplaats. De vordering daartoe wordt dan ook afgewezen.
3.7
Eventuele kosten die [eiser in conventie] heeft gemaakt om buiten rechte voldoening van haar vorderingen te verkrijgen kunnen bij gebreke aan een in deze procedure aangebrachte opeisbare vordering, niet voor rekening van [gedaagde in conventie] komen. De vordering om hem tot betaling van deze kosten te veroordelen wordt daarom eveneens afgewezen.
3.8
Ten slotte merkt de kantonrechter nog op dat van [gedaagde in conventie] in de toekomst mag worden verwacht dat hij eventuele bezwaren tegen een factuur van [eiser in conventie] , zoals de hierboven (in onderdeel 3.4.3) besproken voorschotfactuur of de in rekening gebrachte toeslag voor een hond, voldoende tijdig kenbaar maakt aan [eiser in conventie] . Daarnaast mag
[eiser in conventie] ook van hem verwachten dat hij zijn maandelijkse betalingen stipt en volledig doet, dat wil zeggen dat die in één keer vóór de eerste dag van de betreffende maand helemaal zijn betaald.
in reconventie
3.9
[eiser in reconventie] vordert (terug)betaling van in het verleden door hem voor de standplaats betaalde huur. Met verwijzing naar circulaire MG 2021-01 inzake het huurprijsbeleid, opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, betoogt
[eiser in reconventie] dat [verweerder in reconventie] de ‘basishuur standplaats’ op onjuiste wijze heeft vastgesteld. Volgens die circulaire is een verhoging van de huurprijs met 19,94% per 2022 zoals [verweerder in reconventie] heeft opgelegd, niet toegestaan. In het verlengde daarvan is ook de huurprijsverhoging voor 2023 onjuist vastgesteld, aldus [eiser in reconventie] .
3.1
Zoals de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling al heeft laten weten, heeft de betreffende circulaire betrekking op woonruimte, waaronder woonwagen-standplaatsen en niet op ruimten of standplaatsen voor tijdelijk recreatief verblijf, zoals de door [eiser in reconventie] gehuurde standplaats. Zijn vorderingen worden daarom afgewezen.
in conventie en in reconventie
3.11
Omdat beide partijen ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde in conventie] om ter zake van [factuur] van 16-01-2023 aan
[eiser in conventie] het bedrag van € 1.017,75 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot en met de dag van de volledige betaling;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst voor het overige de vorderingen van [eiser in conventie] af;
in reconventie
wijst de vorderingen van [eiser in reconventie] af;
in conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten van partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
3 januari 2024.