3.2De in de dagvaarding van [eiser in conventie] als eerste vermelde vordering om de stand-plaatsovereenkomst te ontbinden en [gedaagde in conventie] te veroordelen de door hem gehuurde standplaats te ontruimen is gebaseerd op de door [eiser in conventie] gestelde niet-nakoming door [gedaagde in conventie] van zijn betalingsverplichtingen. [gedaagde in conventie] zou drie facturen niet (volledig) hebben voldaan. Voordat aan de beoordeling van de ontbindings- en ontruimings-vordering kan worden toegekomen, zal daarom eerst moeten worden beoordeeld of
[gedaagde in conventie] de drie factuurbedragen aan [eiser in conventie] verschuldigd is.
3.3.1 ’[eiser in conventie] vordert onder andere betaling van een deel van haar factuur van 1 mei 2022. Met die factuur van in totaal € 4.483,75 heeft zij voor het seizoen 2022 de vaste kosten in verband met de huur van de standplaats in rekening gebracht, alsmede de afrekening van het gebruik van elektriciteit en water in het seizoen 2021. [gedaagde in conventie] heeft een deel van het factuurbedrag betaald. Het restant ter grootte van € 1.833,75 heeft hij onbetaald gelaten, aldus [eiser in conventie] .
3.3.2[gedaagde in conventie] voert aan dat hij de huur van de standplaats en de afrekening van elektriciteit en water die steeds eenmaal per jaar in rekening worden gebracht, door middel van maandelijkse deelbetalingen aan [eiser in conventie] voldoet. In het jaar 2022 heeft hij op deze wijze in totaal € 4.500,00 aan het [eiser in conventie] betaald. Bij die deelbetalingen vermeldde hij telkens “ [kenmerk 1] ”. Aldus heeft hij over 2022 zelfs € 16,25 teveel betaald.
3.3.3Overwogen wordt dat wanneer een schuldenaar meerdere schulden bij dezelfde schuldeiser heeft en hij bij zijn betaling één van die schulden aanwijst, de betaling op die betreffende schuld in mindering moet worden gebracht. Dit volgt uit artikel 6:43 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Omdat [gedaagde in conventie] stelt dat hij bij zijn in 2022 gedane (deel)betalingen telkens heeft vermeld dat hij daarmee de huur van zijn standplaats met betrekking tot het jaar 2022 betaalde en [eiser in conventie] die stelling niet betwist, betekent dit dat al die betalingen in mindering strekken op de factuur van 1 mei 2022. Omdat [eiser in conventie] evenmin weerspreekt dat het gaat om betalingen van in totaal € 4.500,00 is daarmee deze factuur geheel voldaan.
3.3.4Dit betekent dat dit onderdeel van de geldvordering van [eiser in conventie] niet zal worden toegewezen. Uit wat partijen in de stukken en ter zitting naar voren hebben gebracht, is het de kantonrechter wel duidelijk geworden dat partijen ter beëindiging van een eerder geschil omtrent betalingsachterstand tot een vergelijk zijn gekomen en toen hebben afgesproken dat [gedaagde in conventie] nog een bedrag van € 7.709,79 aan [eiser in conventie] zou betalen. Wanneer
[eiser in conventie] één of meer betalingen die [gedaagde in conventie] door aanwijzing uitdrukkelijk op de factuur van 1 mei 2022 in mindering heeft gedaan, desondanks op die oudere schuld heeft afgeboekt, is dit ten onrechte geweest. In dat geval is mogelijk de oudere schuld van
€ 7.709,79 toch niet volledig voldaan. Die schuld is echter geen onderwerp van deze procedure.
3.4.1Verder vordert [eiser in conventie] betaling van € 1.200,00, welk bedrag zij door middel van een factuur van 6 december 2022 aan [gedaagde in conventie] in rekening heeft gebracht met als omschrijving “ [kenmerk 2] ”. [eiser in conventie] stelt dat zij het zich met de huidige tarieven niet kan veroorloven om voor alle huurders het water en de elektriciteit vóór te financieren. Zij heeft daarom in oktober 2002 in een mailing aan alle huurders aangekondigd dat zij in 2023 een voorschot van € 1.200,00 in rekening zou brengen, welk bedrag uiterlijk op 5 januari 2023 diende te zijn betaald. Volgens [eiser in conventie] zijn de kosten die [gedaagde in conventie] maakt structureel hoger dan het gevraagde voorschot, zodat zijn bezwaren tegen het voorschot ten onrechte zijn.
3.4.2Vastgesteld wordt dat in de op 2 april 2008 gesloten huurovereenkomst die door
[eiser in conventie] is overgelegd niets is opgenomen over de wijze waarop de kosten van elektriciteit en water bij [gedaagde in conventie] in rekening worden gebracht of kunnen worden gebracht. Er is slechts vermeld dat het voorschot voor de kosten van elektriciteit minimaal
€ 20,00 per kwartaal bedraagt. Tot en met het jaar 2022 werden de kosten steeds door middel van een afrekening van het werkelijk verbruik in het voorgaande jaar gefactureerd, samen met de vaste kosten voor de standplaats. [gedaagde in conventie] stelt dat hij die kosten nimmer ineens, maar steeds in termijnen betaalde en dat [eiser in conventie] die betaalwijze heeft aanvaard en heeft toegestaan. [eiser in conventie] weerspreekt niet dat zij dit in het verleden steeds heeft gedaan.
3.4.3Overwogen wordt dat een wijziging van een overeenkomst alleen met wederzijdse instemming is toegestaan of, onder bijzondere omstandigheden, met een beroep op artikel 6:248 BW (de aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid) dan wel artikel 6:258 BW (door de rechter, bij onvoorziene omstandigheden). Daarvan is in dit geval geen sprake. De door [eiser in conventie] eenzijdig aan [gedaagde in conventie] opgelegde verandering van de wijze waarop de kosten van elektriciteit en water zouden moeten worden betaald, is dan ook niet zonder meer toegestaan. [gedaagde in conventie] was dan ook niet gehouden om de factuur van € 1.200,00 ineens te voldoen. Dat hij niet eerder dan in deze procedure bezwaar heeft gemaakt tegen de door [eiser in conventie] voorgestane wijziging maakt dat niet anders. Ook dit onderdeel van de vorderingen van [eiser in conventie] zal dus niet worden toegewezen. Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat [gedaagde in conventie] de afrekening 2023 van de betreffende voorzieningen uiteraard wel zal moeten betalen.
3.5.1Als laatste vordert [eiser in conventie] betaling van haar factuur van 16 januari 2023 van
€ 4.878,00 voor de huur van de standplaats en overige vaste kosten, alsmede de afrekening van het gebruik van elektriciteit en water in 2022. [gedaagde in conventie] voert daartegen drie verweren.
3.5.2[gedaagde in conventie] maakt bezwaar tegen de in deze factuur opgenomen “Hondentoeslag” van € 50,00 aangezien hij in 2023 geen hond bezat. Tijdens de mondelinge behandeling verklaarde bestuurder [naam] van [eiser in conventie] dat zij [gedaagde in conventie] nooit meer ziet en hij nooit op de camping aanwezig is. De gemachtigde van [gedaagde in conventie] verklaarde daarop desgevraagd dat [gedaagde in conventie] om privéredenen vaak in Spanje verblijft en hij sinds anderhalf jaar geen hond meer heeft. Gelet hierop acht de kantonrechter het aannemelijk dat [gedaagde in conventie] niet met een hond op de camping verblijft, zodat hij daarvoor geen toeslag verschuldigd is. Daarom strekt € 50,00 in mindering op het factuurbedrag.
3.5.3[gedaagde in conventie] doet daarnaast een beroep op verrekening als bedoeld in artikel 6:127 BW, van de door hem in 2022 teveel betaalde € 16,25. [eiser in conventie] voert daartegen geen verweer zodat ook dit bedrag op de laatste factuur in mindering strekt.
3.5.4Het verschil van € 4.811,75 (€ 4.878,00 -/- € 50,00 -/- € 16,25) zal [gedaagde in conventie] wel hebben te voldoen. Bij zijn conclusie van antwoord (productie 11) legt hij 3 bank-afschriften over waaruit moet blijken dat hij in april en mei 2023 respectievelijk € 450,00,
€ 92,00 en 542,00 aan [eiser in conventie] heeft betaald. Uit nadien als producties 15 tot en met 18 en 20 in de procedure gebrachte bankschriften blijken betalingen van nog eens € 542,00,
€ 442,00 en € 100,00 in juli 2023 en drie keer € 542,00 in de maanden augustus, september en oktober 2023. Aldus was met die laatste betaling in totaal € 3.794,00 op de factuur in mindering betaald, zodat op dat moment nog € 1.017,75 (€ 4.811,75 -/- € 3.794,00) resteerde te voldoen. Gezien het betaalgedrag van [gedaagde in conventie] mag worden verwacht dat hij ook het laatstgenoemde bedrag vóór het einde van 2023 heeft betaald. Ten tijde van de mondelinge behandeling van de zaak was dat echter nog onzeker. Om die reden zal [gedaagde in conventie] hierna tot betaling van het laatstgenoemde bedrag worden veroordeeld. In het geval hij dit inmiddels volledig heeft betaald, heeft deze veroordeling vanzelfsprekend geen effect.
3.5.5Met [gedaagde in conventie] is de kantonrechter van oordeel dat in de omstandigheden van het geval, waarbij [gedaagde in conventie] sinds jaren maandelijks deelbetalingen verrichtte in plaats van de factuur ineens te betalen, het factuurbedrag niet ineens, althans niet vanaf de vervaldatum van de factuur verschuldigd is. De wettelijke rente die [eiser in conventie] vanaf de vervaldatum vordert wordt dan ook niet toegewezen. Wel zal in aansluiting op het bovenstaande de wettelijke rente over (het onbetaalde deel van) € 1.017,75 worden toegewezen vanaf 1 januari 2024.