[eiser] heeft – samengevat – het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. [eiser] heeft een Marokkaanse achtergrond. Gedurende het dienstverband met [gedaagde] zijn er twee incidenten voorgevallen die betrekking hebben op deze procedure. Het eerste incident vond plaats in oktober 2019. De directiesecretaresse van [gedaagde] nam op 25 oktober 2019 telefonisch contact op met [eiser] , om te inventariseren welk kerstpakket gekocht moest worden. De directiesecretaresse kreeg echter de voicemail van [eiser] te horen die in het Arabisch was ingesproken. Vervolgens heeft de directiesecretaresse om 16.15 uur via WhatsApp een bericht gestuurd aan [eiser] met de vraag welk kerstpakket hij zou willen ontvangen. Daarna stuurde de directiesecretaresse de volgende tekstberichten:
18:08: “
Eerst je voicemail en nu zie ik je profielfoto …”
18:09: “
Ik vind het echt verontrustend [eiser] . Geen gekke dingen gaan doen éé”
[eiser] heeft vervolgens de directiesecretaresse gebeld om te vragen of het om een misverstand ging. Dit bleek niet zo te zijn. De directiesecretaresse bevestigde namelijk haar zorgen en antwoordde dat zij verhalen had gehoord over Marokkanen die naar Syrië afreisden en daar afschuwelijke dingen deden. Om die reden vond de directiesecretaresse het verontrustend dat de voicemail van [eiser] in het Arabisch was ingesproken en dat de profielfoto van [eiser] Arabische teksten bevatte. De directiesecretaresse koppelt de etniciteit en geloofsovertuiging van [eiser] aan religieuze geweldpleging en zij stelt [eiser] op één lijn met jihadisten, terroristen en Syriëgangers. Dit heeft [eiser] diep geraakt. [eiser] is hierdoor zowel op grond van zijn Marokkaanse afkomst alsook zijn Islamitische levensovertuiging gestigmatiseerd, zo stelt hij.
In het najaar van 2021 heeft het tweede incident plaatsgevonden. De werknemers bij [gedaagde] hebben toen een anonieme e-mail ontvangen van een persoon die zich de ‘anonieme ex-collega’ noemde. Deze persoon kaartte per e-mail een aantal werkgerelateerde kwesties aan. De directiesecretaresse was ervan overtuigd dat deze e-mailberichten van [eiser] afkomstig waren. De directiesecretaresse mailt op 6 december 2021 onder andere het volgende:
“
(…) [eiser] ,
Hou nou es op met je gestalk!!!
Ik word hier zo verschrikkelijk moe van. Wat wil je hier nou mee bereiken?
Je kraamt ook zoveel dom gezwets uit! Als er al een discriminatiezaak of aansprakelijkheidszaak zou lopen, dan zouden we daar nooit over mogen communiceren naar de andere collega’s. Hoe dom kan je zijn? JIJ zorgt voor onrust. JIJ zorgt ervoor dat we steeds weer energie in jouw berichtjes moeten steken. DAT gaat ten koste van onze huurders. Waarschijnlijk is het je daarom ook te doen. Hoe ziek kan je zijn? STOP HIERMEE, GA VERDER MET JE LEVEN EN LAAT ONS MET RUST! En, als je je nou echt zo veel zorgen maakt (wat ik niet geloof), heb dan de ballen om in gesprek te gaan! Of mij niet-anoniem terug te mailen.”
en
“
(…) Alleen maar net doen of je het druk hebt. Heb je nooit gehad. Ja, met je drugszaakjes. Hou je daar dan mee bezig en niet met [gedaagde] . (…)”.
Tot slot kondigt de directiesecretaresse aan om de e-mailwisseling door te sturen naar personen/familie/instanties binnen het netwerk van [eiser] . De directiesecretaresse heeft zich onnodig grievend uitgelaten. [gedaagde] is op de hoogte gesteld van beide incidenten maar wil er geen werk van maken, omdat het volgens [gedaagde] een privékwestie betreft tussen de directiesecretaresse en [eiser] . [eiser] betwist dat de directiesecretaresse op persoonlijke titel heeft gereageerd. Zij kennen elkaar immers privé niet. [eiser] is van mening dat hij is gediscrimineerd door de directiesecretaresse en dat [gedaagde] als werkgever hiervoor verantwoordelijk is.