ECLI:NL:RBZWB:2024:3701

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
|C/02/381833 / JE RK 21-449
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag en omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het verzoek van de man om gezamenlijk ouderlijk gezag en een omgangsregeling met zijn minderjarige zoon. De man, die ernstig ziek is, verzocht de rechtbank om de omgangsregeling te wijzigen zodat hij contact kon hebben met zijn zoon. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige is, aangezien deze stilstaat in zijn ontwikkeling en er zorgen zijn over zijn welzijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zich niet aan de voorwaarden voor omgang heeft gehouden en dat zijn gedrag tijdens de omgangsbegeleiding onrust en spanning bij de minderjarige heeft veroorzaakt. De Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben beide geadviseerd om het verzoek van de man af te wijzen, omdat er geen gezamenlijke visie tussen de ouders bestaat en de man niet in staat lijkt om constructief samen te werken. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek van de man om gezamenlijk gezag en omgang af te wijzen, met de overweging dat dit in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/381833 / FA RK 21-449
datum uitspraak: 4 juni 2024
nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw
,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P. Doorakkers,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 5 december 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- het verslag van de GI van 15 april 2024;
- de brief van mr. Doorakkers van 7 mei 2024 met 10 producties;
- de brief van mr. Langenberg van 8 mei 2024 met 1 productie.
1.2.
De mondelinge behandeling van de nog voorliggende verzoeken is voortgezet op 15 mei 2024. Bij die gelegenheid is zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad en een medewerker namens de GI.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang van dit door de man ingediende verzoek met het door de GI ingediende verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling in de zaak met kenmerk C/02/414556 / JE RK 23-1759, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. In de zaak van de GI is bij afzonderlijke beschikking beslist.

2.De (nadere) standpunten

2.1.
De GI heeft naar voren gebracht dat in januari 2024 de omgangsbegeleiding tussen de man en [minderjarige] is gestart door [jeugdzorginstelling] .
Op 22 februari 2024 heeft er een MDO plaatsgevonden op de school van [minderjarige] .
Vanuit school en vanuit speltherapie zijn er forse zorgen geuit over [minderjarige] . Zij omschrijven beiden dat er sinds de kerstvakantie een grote terugval bij [minderjarige] wordt gezien.
School geeft aan dat [minderjarige] momenteel op didactisch vlak volledig stilstaat. Hij komt niet aan onderwijs toe. Ook de speltherapeute ziet sinds de kerstvakantie een terugval bij [minderjarige] .
De speltherapeute koppelt de toegenomen spanning bij [minderjarige] aan de omgang met de man, omdat deze onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid met zich meebrengen. Ook de vrouw zag volgens de GI dat [minderjarige] bij haar thuis veel onrust vertoonde.
Begin maart 2024 zijn met alle betrokkenen de zorgen besproken en zijn voor de omgang voorwaarden opgesteld, waarvan alle betrokkenen zorgvuldig in kennis zijn gesteld.
Echter laat de man tijdens de omgang over de voorwaarden vaak boosheid blijken en heeft hij zich herhaaldelijk niet aan de voorwaarden gehouden. Zo is bepaald dat de begeleide omgang in het buurthuis plaatsvindt, maar gaat de man toch met [minderjarige] naar de Jumo in de buurt lopen. Daarbij heeft de man zich op geen enkele wijze leerbaar getoond en laat hij niet zien ontvankelijk te zijn voor feedback.
Tijdens een gesprek op 20 maart 2024 met de speltherapeute in aanwezigheid van de omgangsbegeleiders, waarbij het doel was om de man uit te leggen wat [minderjarige] van hem voor wat betreft de omgang nodig heeft, welk effect het gedrag van de man heeft op [minderjarige] en waarom voorspelbaarheid voor [minderjarige] zo belangrijk is, heeft de man zich ongepast, beledigend, intimiderend en dreigend uitgelaten naar de speltherapeute. Vervolgens heeft de man van de jeugdbeschermer een laatste waarschuwing gekregen. De man geraakte daarop wederom zeer boos en gefrustreerd. Daarnaast gaf de man aan zelf wel aan de deur te gaan bij de vrouw om [minderjarige] op te halen. Dit alles resulteert in angst, onzekerheid en spanning rondom [minderjarige] .
Naar de mening van de GI lijkt er sprake van een patroon, waarin enerzijds gezien wordt dat de man zich bereidwillig opstelt, maar hij anderzijds beperkt in staat is om te reflecteren op zijn eigen gedrag en het dus moeilijk voor hem is om het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Eind maart 2024 laat de man weten de omgang voor bestwil van [minderjarige] te zullen stoppen tot deze zitting. De jeugdbeschermer heeft daarna geprobeerd de man op andere gedachten te brengen, maar tevergeefs. [minderjarige] heeft de man na maart 2024 niet meer gezien.
Concluderend is de GI van mening dat de vastgestelde omgangsregeling niet in het belang is van [minderjarige] . De ontwikkeling van [minderjarige] stagneert momenteel volledig. [minderjarige] staat aangemeld voor Psycho Motore Therapie (PMT), maar omdat er teveel onrust is kan deze therapie nog niet worden ingezet. De GI ziet binnen beide systemen weinig groei, terwijl voor [minderjarige] op dit moment vooral rust nodig is. Pas dan kan hij immers gaan profiteren van PMT.Ter zitting verklaart de GI desgevraagd niet aan te kunnen geven hoeveel tijd er nodig zou zijn om [minderjarige] voldoende rust te geven.
2.2.
Ten aanzien van het verzoek van de man met betrekking tot het gezag handhaaft de GI haar eerder gegeven standpunt om dat verzoek af te wijzen, nu de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk tot afspraken te komen over [minderjarige] .
2.3.
Door en namens de man is naar voren gebracht dat er onvoldoende grond bestaat voor een algehele stopzetting van de contactregeling tussen hem en [minderjarige] . De man wil dat toegewerkt wordt naar de door hem verzochte regeling. De man acht die regeling in het belang van [minderjarige] . Hij voert hiertoe allereerst aan dat hij momenteel ernstig ziek is. Hij heeft kanker en gaat chemo krijgen. De vooruitzichten zijn onbekend. Volgens de man is in zijn ziekte deels ook de reden gelegen dat de begeleide omgang afgelopen periode niet geheel vlekkeloos is verlopen. De man zat daardoor niet altijd even lekker in zijn vel en reageerde soms oververhit. Hierbij komt volgens de man dat hij er ook niet zo de persoon naar is om voorwaarden na te komen als deze hem worden opgelegd. Dat hij tegen de afspraak in met [minderjarige] de Jumbo ging bezoeken mag er volgens de man in elk geval niet toe leiden dat de omgang geheel wordt stopgezet. Hierbij komt, aldus de man, dat de vrouw ook een rol heeft in het niet geheel goed laten verlopen van de begeleide omgang. Zo bleef de vrouw in haar auto rondjes rijden rondom het buurthuis waar de begeleide omgang plaatsvond en was dat de reden dat zij de man en [minderjarige] tegenkwam toen ze naar de Jumbo liepen.
Naar de mening van de man zorgt dat voor onnodige spanningen.
Uit de overgelegde verslagen van de begeleide omgang blijkt dat de man het met [minderjarige] goed doet. De man komt tegemoet aan de behoeftes van [minderjarige] en begrenst hem ook.
De man hoort de vrouw en de GI aangeven dat het met [minderjarige] niet goed gaat.
Vraag is volgens de man of, en in hoeverre, dat zijn oorzaak vindt in de omgang met hem. Een onderbouwing daarvan ontbreekt. Zo was [minderjarige] , voordat de huidige regeling van start ging, al een kind met een rugzakje. Bovendien hoort de man de vrouw en de GI aangeven dat [minderjarige] op dit moment het meest gebaat zou zijn bij rust. Naar de mening van de man kan het maken van duidelijke omgangsafspraken ook zorgen voor een zekere rust bij [minderjarige] .
Ook hoort de man de (advocaat van de) vrouw verwijzen naar het gebeurde in het verre verleden. Naar de mening van de man moet daaraan worden voorbijgegaan, nu de rechtbank in de beschikking van 5 december 2023 besliste dat tot uitbreiding van de contacten tussen hem en [minderjarige] moest worden gekomen. Die beslissing heeft als uitgangspunt te gelden.
2.4.
De man handhaaft voorts zijn verzoek om hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De man geeft toe dat zij als ouders nog niet in staat zijn om afspraken met elkaar over [minderjarige] te maken. Naar de mening van de man staat dat niet aan toewijzing van zijn verzoek in de weg. De man verwijst hierbij naar de eerder door hem overgelegde uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 19 mei 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:963). Ook daar zat het kind klem en was er in de relatie van partijen op ouderniveau geen verbetering te verwachten. Niettemin werd daar het verzoek gezamenlijk gezag toegewezen, omdat daarmee tegemoet werd gekomen aan gelijkwaardig ouderschap. De man hecht daaraan groot belang, zodat hij voortaan ook (rechtstreeks) geïnformeerd gaat worden over belangrijke zaken rondom [minderjarige] , zoals over school.
2.5.
Door en namens de vrouw is naar voren gebracht dat de vrouw zich kan vinden in het verslag van de GI voor wat betreft het verloop van de begeleide omgang, de daarin omschreven problematiek van [minderjarige] en de ingenomen standpunten van de GI.
De vrouw stelt dat wederom is gebleken dat de man zich op geen enkele manier laat sturen door wie dan ook, welk gedrag hij over de afgelopen jaren steeds weer heeft laten zien tijdens de contactmomenten met [minderjarige] . Dat zij de man en [minderjarige] onverwachts tijdens de begeleide omgang tegenkwam was omdat zij de weg zocht. Zij mocht er vanuit gaan dat de man en [minderjarige] in het buurthuis zouden zijn. Dat was immers de voorwaarde.
De vrouw wenst verder op te merken dat de man op geen enkele manier lijkt te kunnen aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . De man laat door zijn gedrag blijken geen enkel inzicht te hebben in de kind-eigen problematiek van [minderjarige] en de gevolgen van zijn gedrag voor [minderjarige]. De vrouw verwijst daarbij naar opmerkingen van de man tegen [minderjarige] over zijn uiterlijk (kleding en haardracht), waarbij de man tijdens de korte begeleide omgangsmomenten met [minderjarige] zelfs gaat eisen dat [minderjarige] de kleding die hij meeneemt gaat dragen en dat [minderjarige] snel met hem naar de kapper moest gaan. Naar de mening van de vrouw heeft [minderjarige] daar veel last van, maar de man lijkt zijn eigen voorkeur en wensen ten aanzien van het uiterlijk van zijn zoon belangrijker te vinden dan het effect hiervan op [minderjarige] ..
De vrouw stelt voorts dat het gehele verloop van de begeleide omgang over de afgelopen maanden een ongewenste herhaling van zetten is geweest, welke uitermate schadelijk is gebleken voor [minderjarige] . Dat het op meerdere vlakken niet goed gaat met [minderjarige] heeft volgens de vrouw overduidelijk te maken met het - weer herstelde - contact met zijn vader. De vrouw erkent dat het uitgangspunt moet zijn dat er contact is tussen [minderjarige] en zijn vader. Echter heeft [minderjarige] er belang bij om de hulp te krijgen die hij nodig heeft. Volgens de vrouw geldt die situatie ook voor haarzelf. Ook bij haar heeft de hulpverlening aangegeven dat voor het slagen van traumatherapie rust in haar situatie nodig is. Naar de mening van de vrouw bevinden zij en [minderjarige] zich al te lang in een turbulente periode. De man, die mogelijk nog maar een beperkte tijd heeft te leven, heeft belang bij omgang, maar heeft al jarenlang laten zien dat hij het niet kan opbrengen zich te laten aansturen. Dat zo zijnde is de vrouw van mening dat het belang van [minderjarige] dient te prevaleren boven het belang van de man bij voortzetting van de (begeleide) omgang. De vrouw wil dat er voor [minderjarige] nu duidelijkheid komt en is van mening dat dit enkel bereikt kan worden door het omgangsverzoek af te wijzen en niet opnieuw aan te houden. Namens de vrouw wordt daarbij opgemerkt dat mocht er in verband met de verslechterde gezondheidssituatie van de man onverhoopt (enige) omgang moeten zijn, daar binnen de ondertoezichtstelling op praktische wijze altijd invulling aan gegeven kan worden.
2.6.
Ook ten aanzien van het verzoek aangaande het gezag is de vrouw van mening dat ook dat verzoek bij eindbeschikking moet worden afgewezen, omdat de man keer op keer laat zien geen dan wel onvoldoende inzicht te hebben in de kind-eigen problematiek en belangen van [minderjarige] , waardoor hij telkenmale verkeerde keuzes blijft maken.
2.7.
De Raad verklaart dat hij in beginsel geen voorstander is om de man het contact met [minderjarige] te onthouden, maar dat ook geconstateerd moet worden dat [minderjarige] momenteel stilstaat in zijn ontwikkeling en benodigde hulp voor hem bij gebreke van voldoende rust in zijn situatie nu niet kan worden ingezet. Dat zo zijnde ziet de Raad voor omgang tussen de man en [minderjarige] op dit moment geen ruimte.
2.8.
Voor wat betreft het gezag handhaaft de Raad zijn eerdere visie en standpunt, dat bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen zijn ouders. Zo is de Raad na onderzoek gebleken dat partijen geen gezamenlijke visie kunnen vormen ten aanzien van wat passend en in het belang is van [minderjarige] . Gemaakte afspraken worden veranderd of niet nagekomen, hetgeen bij [minderjarige] voor onduidelijkheid zorgt en daarmee niet in het belang van [minderjarige] kan worden geacht. De Raad adviseert daarom het hiertoe door de man gedane verzoek af te wijzen.

3.De nadere beoordeling

3.1.
De rechtbank dient nog een beslissing te nemen op het verzoek van de man om, samengevat:
- hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
- de beschikking van deze rechtbank van 2 januari 2020 over de omgangsregeling te wijzigen c.q. aan te vullen, in die zin dat de man gerechtigd is tot omgang met de minderjarige gedurende:
- één weekend per 14 dagen vanaf vrijdag na schooltijd tot zondagavond 19.00 uur;
- de helft van de vakanties en feestdagen, jaarlijks vóór 1 februari nader in onderling overleg tussen partijen te verdelen.
3.2.
Bij beschikking van 5 december 2023 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden met inachtneming van hetgeen in die beschikking is overwogen in rechtsoverweging 2.8, namelijk dat in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt gaat worden aan contactherstel tussen de man en [minderjarige] en vervolgens tot uitbreiding van dat contact en dat in afwachting daarvan ook het verzoek over het gezag zal worden aangehouden.
Gezag
3.3.
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen
- indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
- afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.4.
Gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in staat zijn tot enige vorm van communicatie en overleg met elkaar over het kind en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Ouders moeten tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarige niet klem of verloren raakt tussen hen. Tussen de ouders moet daarom enig vertrouwen in elkaar bestaan.
3.5.
Uit de stukken en de mondelinge behandelingen blijkt dat er al jarenlang sprake is van een slechte en niet constructieve communicatie tussen ouders. Ook bestaan er al zeer lange tijd spanningen en zijn er bij de vrouw en [minderjarige] gevoelens van onveiligheid. Zo heeft de vrouw door het handelen van de man trauma’s opgelopen tijdens de relatie met de man. De vrouw moet daarvoor nog (verder) behandeld worden. Aangezien de ouders eerder al niet in staat waren om gezamenlijk afspraken met elkaar te maken en beslissingen te nemen die in het belang van [minderjarige] zijn en [minderjarige] nog geen onbelast contact met de man kon hebben, is [minderjarige] onder toezicht gesteld.
3.6.
Thans moet worden geconstateerd dat zich in de oudercommunicatie en samenwerking tussen ouders nog altijd geen verbetering heeft voorgedaan. Tussen de ouders bestaat nog veel wantrouwen. Zij zijn niet in staat om samen beslissingen te nemen die het belang van [minderjarige] dienen. Ook de spanningen en het gevoel van onveiligheid bestaan nog steeds. De ondertoezichtstelling heeft daarin geen verbetering kunnen brengen. Voor de man blijft het moeilijk om zich te laten aansturen en om – al dan niet (deels) ten gevolge van zijn ziekte – zijn emoties te beheersen. Met name om deze redenen is er dan ook nog steeds geen sprake van een voor [minderjarige] onbelast verlopende omgangsregeling tussen hem en zijn vader.
3.7.
Omdat de huidige situatie zich al enige jaren voordoet en met name de man geen opening laat zien voor een verandering ten positieve, acht de rechtbank het met de Raad niet reëel om te veronderstellen dat zich ten aanzien van de oudercommunicatie binnen afzienbare termijn alsnog een significante verbetering zal gaan voordoen. Dit klemt eens temeer gezien de problematiek van [minderjarige] . [minderjarige] is een kwetsbaar kind met kindeigen problematiek dat stilstaat in zijn ontwikkeling. Dat is zeer zorgelijk. Hulpverlening voor hem moet nog op gang komen en er moet dus snel geschakeld kunnen worden. De vrouw kan niet met de man communiceren en vice versa. Te verwachten valt dus dat bij gezamenlijk gezag iedere gezagsbeslissing zeer moeizaam tot stand zal komen na veel discussie en strijd. Juist nu [minderjarige] ook stilstaat in zijn ontwikkeling vanwege de moeizame relatie tussen zijn ouders en de gevolgen daarvan, is de rechtbank met de Raad van oordeel dat het belasten van de ouders met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] nog meer spanningen met zich zal brengen waardoor [minderjarige] verder klem zal komen te zitten tussen zijn ouders. De rechtbank acht dat niet in het belang van [minderjarige] . Het verzoek van de man voor gezamenlijk gezag over [minderjarige] zal daarom worden afgewezen.
Omgang
3.8.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.9.
Op grond van artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.10.
De rechtbank heeft alle begrip voor de wens en de grote behoefte van de man aan contact met zijn zoon, zeker nu hij wellicht in de laatste fase van zijn leven verkeert. De rechtbank heeft alle belangen tegen elkaar afgewogen en daarbij in het bijzonder het belang van de minderjarige in ogenschouw genomen. De man en [minderjarige] hebben er beiden belang bij dat zij contact met elkaar hebben en de band die zij met elkaar hebben kunnen onderhouden. Uit de omgangsverslagen blijkt dat [minderjarige] geniet van contact met zijn vader. Daarom heeft de rechtbank in een eerder stadium bepaald dat, nadat het contact eerder verbroken was, het contact weer (onder begeleiding) moest worden opgebouwd zodat vader en zoon weer een band met elkaar konden opbouwen. Dat is de ene kant van de zaak. De andere kant is de vaststelling dat [minderjarige] stilstaat in zijn ontwikkeling sinds het contact met zijn vader weer is hersteld. Dit wordt gemeld door school en ook de speltherapeute en de moeder maken zich grote zorgen over hem. Om weer tot ontwikkeling te kunnen komen zou [minderjarige] behandeld moeten worden. Behandeling van [minderjarige] kan echter pas kan plaatsvinden als er rust in zijn leven is. Door het contact met vader dat onrustig verloopt omdat de man zich niet aan de voorwaarden wenst te houden en dit aan omgangsbegeleiders laat weten en de beslissing van de vader in maart 2024 om de begeleide regeling dan maar weer helemaal stop te zetten, blijft rust echter uit. De man laat ook niet zien dat hij begrijpt dat dit slecht is voor [minderjarige] . Hij blijft ageren tegen de begeleiding van de regeling, de plaats waar de omgang plaatsvindt en de voorwaarden die daarbij zijn bepaald. Naar stellige verwachting van de rechtbank zal de man deze houding ook niet de toekomst niet veranderen. Nu het de man, al dan niet door zijn ziekte, niet lukt om een betrouwbare, rustige vader voor [minderjarige] te zijn die bereid om de aanwijzingen van de GI op te volgen, moet de rechtbank wel tot de conclusie komen dat het belang van [minderjarige] met zich brengt dat de omgangsregeling met zijn vader die reeds door de vader is stopgezet, vooralsnog niet wordt hervat. [minderjarige] heeft dan de rust en duidelijkheid die hij nodig heeft en kan vanuit die positie hopelijk alsnog de benodigde behandelrelatie met zijn therapeute aangaan. Daarnaast is het in zijn belang dat zijn primaire verzorgster, de vrouw, goed in haar vel zit en ook de vrouw kan pas behandeld worden als er sprake is van een stabiele situatie. De rechtbank acht het daarom niet in het belang van [minderjarige] om de omgangsregeling met de man te hervatten en daartoe een concrete omgangsregeling vast te stellen zoals verzocht door de man. Zij zal daarom de in de beschikking van 2 januari 2020 opgenomen omgangsregeling in die zin wijzigen dat er geen omgangsregeling zal worden vastgesteld tussen de man en [minderjarige] .
3.11.
De rechtbank heeft er oog voor dat haar conclusie dat er geen omgang met [minderjarige] dient plaats te vinden de man zwaar zal vallen, juist ook gezien zijn ziektebeeld. Zij hoopt dat de vrouw, mocht de man onverhoopt dreigen te komen te overlijden, [minderjarige] en zijn vader in elk geval de ruimte gaat geven om tijdig afscheid te kunnen nemen van elkaar. De rechtbank hoopt dat het zover niet zal komen en [minderjarige] ongestoord zijn behandeling zal kunnen doorlopen, hij weer tot ontwikkeling komt en dat vervolgens het contact met zijn vader weer kan worden opgebouwd.
Nu echter niet valt in te zien hoeveel tijd daarmee gemoeid zal zijn, zal de rechtbank de zaak bij eindbeschikking afdoen.
3.12.
Het voorgaande laat onverlet dat het de man vrij staat om, in lijn met de geldende jurisprudentie, bij gewijzigde omstandigheden na ommekomst van de periode van een jaar opnieuw een verzoek te doen tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] .
3.13.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
3.14.
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
stelt – onder wijziging van de beschikking van 2 januari 2020 (met zaaknummer C/02/346908 / FA RK 18-3560) - vast dat er geen omgangsregeling zal gelden tussen [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014 en de man;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Triest, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024, in tegenwoordigheid van C.P. van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.