ECLI:NL:RBZWB:2024:3711

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
C/02/420609/ JE RK 24-531
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024 een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 22 april 2022 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tijdens de mondelinge behandeling waren de ouders en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De kinderrechter heeft de minderjarige [minderjarige 1] gehoord, die aangaf dat het goed met haar gaat, maar dat er spanningen zijn tussen haar ouders die haar beïnvloeden.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarigen, vooral door de conflicten tussen de ouders. Ondanks eerdere positieve ontwikkelingen, zijn de ouders er niet in geslaagd om constructief met elkaar te communiceren en beslissingen te nemen in het belang van de kinderen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders nog onvoldoende in staat zijn om zelfstandig de zorg voor de minderjarigen te dragen en dat regievoering door de GI noodzakelijk blijft. De kinderrechter heeft daarom het verzoek van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van twee maanden, met ingang van 22 mei 2024 tot 22 juli 2024, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420609/ JE RK 24-531
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Nadere beschikking verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
betreffende
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] .
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ( [land 1] ).

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
Het nadere verloop van de procedure bestaat uit:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 19 april 2024, en alle daarin opgenomen stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft de [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 april 2022 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 22 april 2022 en tot 22 april 2023. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 22 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Op dit punt in de procedure moet de kinderrechter een beslissing geven over het resterende deel van het verzoek van de GI, te weten de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van twee maanden, met ingang van 22 mei 2024 en tot 22 juli 2024.

4.De standpunten

4.1.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] verteld dat het wel goed met haar gaat. Zij woont bij haar moeder en stiefvader in [woonplaats 1] en dat bevalt haar goed. Haar vader ziet [minderjarige 1] één weekend per twee weken en soms tussendoor; dan halen zij een frietje of een ijsje. Ondanks dat [minderjarige 1] het fijn vindt bij haar beide ouders en stiefvader, heeft zij soms wel last van de strijd tussen haar ouders, omdat haar ouders haar daarin betrekken. Zij vragen haar ook waar zij wil wonen. Haar moeder wil graag naar [plaats] verhuizen, onder andere omdat daar familie woont. Doordat nog onduidelijk is of de verhuizing doorgaat, weet [minderjarige 1] nu nog niet naar welke middelbare zij komend schooljaar gaat. [minderjarige 1] vertelt dat zij zowel bij het [middelbare school 1] in [woonplaats 1] als bij [middelbare school 2] in [plaats] is gaan kijken en dat zij het erg spannend vindt om naar de middelbare school te gaan. Tot slot geeft [minderjarige 1] aan dat zij het fijn vindt als de jeugdbeschermer wat langer betrokken blijft, omdat zij goed met haar kan praten.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de overgelegde stukken. Ondanks dat de ouders stappen hebben gezet en het er de afgelopen tijd op leek dat er kan worden toegewerkt naar een afronding van de ondertoezichtstelling, zijn er recent toch weer meer discussies tussen de ouders ontstaan. Zij slagen er niet in om overeenstemming te bereiken over de door de moeder gewenste verhuizing naar [plaats] , de schoolkeuze van [minderjarige 1] en de door de vader gewenste vakantie naar [land 2] . Ook was er laatst gedoe tussen de ouders over de paspoorten en identiteitskaarten van de minderjarigen. Daardoor zijn de ouders weer terug bij af. De GI legt uit dat de moeder erg wantrouwend is richting de vader, terwijl de vader op zijn beurt voortdurend wisselend reageert; hij geeft het ene moment toestemming aan de moeder om met de minderjarigen naar [plaats] te verhuizen en trekt deze toestemming het andere moment weer in. Als gevolg daarvan bestaat er voor [minderjarige 1] nu veel onduidelijkheid over naar welke middelbare school zij zal gaan.
4.3.
De moeder stemt in met het verzoek. Zij werkt mee aan de hulpverlening, maar vindt wel dat dit een keer zal moeten stoppen. Verder geeft de moeder aan dat zij de vader nooit zal kunnen vertrouwen, omdat hij vaak tegen haar heeft gelogen. Ook heeft zij er grote moeite mee dat de vader telkens andere dingen zegt en zijn toestemming voor de verhuizing weer intrekt als er iets gebeurt dat hem niet zint. Daarnaast merkt de moeder op dat zij van mening is dat de minderjarigen in [plaats] meer kansen hebben, omdat zij vanuit daar overal naartoe kunnen gaan.
4.4.
De vader stemt ook in met het verzoek. De ondertoezichtstelling zorgt volgens de vader voor rust en een bepaalde zekerheid en controle, en dat is nodig. Hij legt uit dat de ouders, ondanks dat zij de afgelopen periode met de hulp van de betrokken jeugdbeschermer stappen hebben gezet en erin zijn geslaagd om een ouderschapsplan op te stellen, nog niet op eigen kracht verder kunnen. Dat komt onder meer omdat er tussen hen nog altijd sprake is van een verstoorde verstandhouding. Volgens de vader gunt de moeder hem niets, blijft zij negatief over hem en zijn ouders praten in het bijzijn van de minderjarigen en zijn de ouders continu aan het bekvechten. Om die reden is het volgens de vader niet mogelijk om de zorg voor de minderjarigen gelijkwaardig te verdelen en kan hij niet instemmen met de verhuizing van de moeder en de minderjarigen naar [plaats] . Dit zal de situatie tussen de ouders volgens de vader enkel verslechteren. Daarnaast acht hij het in het belang van de minderjarigen dat zij in [woonplaats 1] opgroeien, omdat zij het daar naar hun zin hebben, daar vrienden hebben, naar een leuke school gaan en het daar veilig is. De vader kan wel instemmen met de verhuizing als de moeder de komende tijd niet meer negatief over de vader en zijn familie spreekt en zij daar hulpverlening voor krijgt, de relatie tussen de ouders verbetert en de ondertoezichtstelling goed kan worden afgerond.

5.De nadere beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij zal het verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengen voor de resterende duur van twee maanden, met ingang van 22 mei 2024 en tot 22 juli 2024. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.4.
De kinderrechter concludeert op grond van de overgelegde stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling dat, ondanks dat er de afgelopen tijd sprake was van positieve ontwikkelingen, de situatie tussen de ouders en voor de minderjarigen nog steeds kwetsbaar is en de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen nog onvoldoende is weggenomen. Zo is er nog steeds erg veel wantrouwen tussen de ouders en slagen zij er niet in om op een constructieve wijze om te gaan met en oplossingen te vinden voor hun meningsverschillen. Het is de kinderrechter gebleken dat de ouders elkaar over en weer verwijten maken en het hen niet lukt om constructief met elkaar in gesprek te gaan en te luisteren naar de mening en visie van de ander. Dat de conflicten en ruzies in het gehele gezinssysteem aanhouden, is de kinderrechter ook gebleken tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter begrijpt dat er recent weer meer conflicten tussen de ouders zijn ontstaan over onder andere de schoolkeuze van [minderjarige 1] , de wens van de moeder om met de minderjarigen naar [plaats] te verhuizen en de wens van de vader om met de minderjarigen op vakantie te gaan naar [land 2] . Dit leidt bij beide ouders zichtbaar tot onbegrip, boosheid en frustraties, en maakt dat de strijd tussen hen weer (verder) toeneemt. De kinderrechter stelt daarom vast dat het de ouders op dit moment nog niet lukt om in het belang van de minderjarigen met elkaar te communiceren, samen te werken en beslissingen te nemen zonder dat er conflicten tussen hen ontstaan. Dit vindt de kinderrechter met name zorgelijk omdat de minderjarigen hierbij betrokken worden of onderdeel van zijn, en daar last van hebben. Zij ervaren vanwege de situatie tussen en verstoorde verstandhouding van de ouders nog steeds niet de duidelijkheid, stabiliteit en rust die zij hard nodig hebben om zich goed te kunnen focussen op hun eigen ontwikkelingstaken. Daardoor worden de minderjarigen nog steeds ernstig in hun sociaal-emotionele, cognitieve en identiteitsontwikkeling bedreigd.
5.5.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de ouders nog onvoldoende van de hulpverlening hebben kunnen profiteren en op dit moment nog niet in staat zijn om zelfstandig de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weg te nemen. Daarom blijft regievoering in het gedwongen kader noodzakelijk.
5.6.
Aan de GI geeft de kinderrechter mee om regie te blijven voeren in het proces en de belangen van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te blijven bewaken. Ook zal de GI gelet op de kortdurende verlenging van de ondertoezichtstelling spoedig moeten bepalen wat er nu verder moet gebeuren. In dat verband acht de kinderrechter het met name van groot belang dat de ouders op korte termijn een knoop gaan doorhakken voor wat betreft de middelbare school van [minderjarige 1] (en dus ook over de door de moeder gewenste verhuizing naar [plaats] ). Hier moet [minderjarige 1] (maar ook de andere kinderen) dringend duidelijkheid over gaan krijgen, zodat zij weet waar zij aan toe is. De kinderrechter vindt het erg belangrijk voor [minderjarige 1] dat de ouders hier samen een beslissing over nemen en naar [minderjarige 1] uitdragen dat zij hier ook allebei achterstaan. Verder verwacht de kinderrechter van de ouders dat zij de belangen van de minderjarigen voorop gaan stellen en zich blijven inzetten om te werken aan hun onderlinge relatie en verstandhouding en blijven samenwerken met de hulpverlening. Daarbij merkt de kinderrechter op dat de wisselende houding van de vader ten aanzien van de door de moeder gewenste verhuizing met de minderjarigen naar [plaats] en de omstandigheid dat de moeder als gevolg daarvan geen toestemming aan de vader verleent voor een vakantie met de minderjarigen naar [land 2] nadrukkelijk niet in het belang van de minderjarigen is. De kinderrechter spreekt dan ook de hoop uit dat de ouders gaan inzien dat de minderjarigen hier de dupe van zijn en dat de tijd dringt voor de ouders om hun onderlinge strijd te staken en hun wantrouwen in het belang van de minderjarigen in enige mate te vervangen door vertrouwen.
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de resterende duur van twee maanden, met ingang van 22 mei 2024 en tot 22 juli 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 3 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.