ECLI:NL:RBZWB:2024:3713

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
C/02/421816 / JE RK 24-763
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 mei 2024 een beschikking gegeven betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2021, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de aanhoudende strijd tussen de ouders en het gebrek aan samenwerking en vertrouwen. De moeder heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag, terwijl de vader de minderjarige op 18 juli 2022 heeft erkend. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, omdat de ouders niet in staat zijn om samen afspraken te maken over de omgang en de ontwikkeling van de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 mei 2024 zijn de standpunten van de Raad, de moeder en de vader besproken. De Raad heeft aangegeven dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door het gebrek aan onbelast contact met de vader en de negatieve invloed van de moeder. De moeder heeft verweer gevoerd en betoogd dat er geen concrete ontwikkelingsbedreiging is, terwijl de vader heeft ingestemd met het verzoek van de Raad. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in de situatie en dat de betrokkenheid van de Gecertificeerde Instelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor de duur van een jaar, met ingang van 15 mei 2024, en verklaard dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. Dit betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige altijd leidend is in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/421816 / JE RK 24-763
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Beschikking betreffende een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
betreffende
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F.L.I. de Vleesschauwer te Terneuzen.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. de Houck te Terneuzen.
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 24 april 2024, ingekomen bij de griffie op 24 april 2024;
- het verweerschrift met bijlagen van mr. De Vleesschauwer van 8 mei 2024, ingekomen bij de griffie op 8 mei 2024;
- het e-mailbericht van mr. De Vleesschauwer van 13 mei 2024 met als bijlage de aanvullende producties bij het verweerschrift.
1.2.
Op 15 mei 2024 heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de [minderjarige] gelijktijdig met het verzoek van de vader tot het vaststellen van gezamenlijk gezag en het vaststellen van een zorgregeling c.q. omgangsregeling (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/384175 / FA RK 21-1628) tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Op het verzoek van de vader zal bij separate beschikking worden beslist.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1.
De [minderjarige] , is op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ( [land] ) geboren als kind van de moeder.
2.2.
De vader heeft de [minderjarige] – met vervangende toestemming van de rechtbank – erkend op 18 juli 2022. De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige uit.
2.3.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 6 oktober 2023 is het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. [minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd doordat hij geen onbelast contact met de vader kan onderhouden en er zorgen zijn dat de moeder [minderjarige] belast met haar eigen negatieve ervaringen over de vader, terwijl [minderjarige] onvoldoende contact met de vader heeft om zelf een beeld van hem te kunnen vormen. Dit zal [minderjarige] naarmate hij ouder wordt steeds meer en op negatieve wijze gaan beïnvloeden. In de afgelopen periode is gebleken dat het de ouders niet lukt om de ontwikkelingsbedreiging op eigen kracht weg te nemen. Ondanks dat de ouders stappen willen zetten en hebben gezet, heeft dit nog niet tot een verbetering van de situatie geleid. Daarbij komt dat de hulpverlening in het vrijwillige kader is gestagneerd. Volgens de Raad is er meer sturende regievoering nodig om ervoor te zorgen dat de vader onderdeel gaat uitmaken van het leven van [minderjarige] en [minderjarige] emotionele toestemming krijgt van zijn beide ouders om onbelast contact met hen te kunnen hebben. Ook dient de ouderschapsbemiddeling op een meer sturende wijze te worden voortgezet en moeten de ouders afspraken gaan maken. Dit is hen tot op heden nog niet gelukt. De Raad vindt het daarnaast nodig dat er meer zicht komt op de pedagogische vaardigheden van de vader, zodat kan worden vastgesteld dat het goed gaat met [minderjarige] bij de vader en het vertrouwen van de moeder in de vader kan worden vergroot. Daarvoor is het noodzakelijk dat de (begeleide) omgang tussen de vader en [minderjarige] wordt uitgebreid. Dit is de ouders nog niet gelukt, enerzijds omdat er praktische bezwaren zijn, maar ook omdat de moeder daar uit angst niet aan meewerkt. De Raad verwacht dat de begeleiding na enige tijd kan worden afgeschaald, onder regie van de GI.
4.2.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. Volgens de moeder is er geen sprake van een concrete ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Uit de omgangsverslagen blijkt namelijk dat het contact tussen de vader en [minderjarige] goed verloopt. Daarnaast functioneert [minderjarige] goed bij beide ouders en zijn er geen duidelijke zorgsignalen waaruit het tegenovergestelde blijkt. Ook heeft de Raad het eerdere verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] vorig jaar ingetrokken, omdat het toen beter met [minderjarige] leek te gaan. Daarbij komt dat een ondertoezichtstelling een uiterst middel is en niet zomaar kan worden ingezet, en dat er aan een ondertoezichtstelling specifiek voor omgang hoge eisen worden gesteld. De ondertoezichtstelling heeft volgens de moeder bovendien geen toegevoegde waarde, omdat er al een regievoerder bij de ouders betrokken is en er wachttijden zijn voor de hulpverlening. Door en namens de moeder wordt voorts opgemerkt dat de eerder ingezette hulpverlening inderdaad is gestagneerd, maar dat komt deels door problemen van organisatorische aard. De moeder is bereid om toe te werken naar een uitbreiding van de omgang tussen [minderjarige] en de vader, maar dit is vanwege de werkschema’s van de ouders en de beschikbaarheid van de omgangsbegeleider nog niet gelukt. Het is voorts niet te wijten aan de moeder dat de ouderschapsbemiddeling na één gesprek al werd beëindigd; dit komt omdat de vader over het verleden bleef praten. Verder wordt namens de moeder naar voren gebracht dat zij weinig vertrouwen in de vader heeft en zich zorgen maakt over [minderjarige] in het bijzijn van de vader vanwege eerdere, impactvolle gebeurtenissen. Desondanks wil de moeder graag dat de ouderschapsbemiddeling wordt voortgezet om het vertrouwen tussen de ouders te verstevigen, hun verhoudingen te verbeteren en ervoor te zorgen dat de ouders met elkaar leren communiceren.
4.3.
Door en namens de vader wordt ingestemd met het verzoek. De vader herkent de zorgen die in het rapport zijn genoemd. Deze zijn veel uitgebreider dan de omstandigheid dat (de uitbreiding van) de omgang en de ouderschapsbemiddeling niet van de grond komen. Het lukt de ouders voorts niet om de zorgen in het vrijwillig kader weg te nemen. De vader merkt op dat hij geen kans krijgt om vader te zijn voor [minderjarige] en enkel voor korte duur op [minderjarige] mag oppassen, waarbij hij ook nog eens voortdurend in de gaten wordt gehouden, terwijl de omgang goed verloopt. De vader is bang dat hij uit het leven van [minderjarige] wordt gewist. Het wringt hem ook dat hij de verjaardag van [minderjarige] niet met [minderjarige] en een beperkt gezelschap mag vieren en dat zijn moeder [minderjarige] nog steeds niet heeft kunnen ontmoeten. Volgens de vader wil de moeder de volledige controle over hem behouden. Daarbij komt dat de moeder het ene moment instemt met een uitbreiding van de omgang, maar daar vervolgens weer op terugkomt. Dat vindt de vader niet in het belang van [minderjarige] . De ouders komen samen echter niet verder.
4.4.
De GI is bereid om de ondertoezichtstelling te gaan uitvoeren. Ondanks dat er op dit moment geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar is, zal er direct contact worden gelegd met de ouders door een tijdelijke jeugdbeschermer. De GI merkt verder nog op dat de GI geen dingen zal oplossen voor de ouders, maar hen daarin zal ondersteunen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. Daarom zal de kinderrechter het verzoek van de Raad toewijzen en de [minderjarige] onder toezicht stellen van de GI voor de verzochte duur van een jaar, met ingang van 15 mei 2024 en tot 15 mei 2025. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
5.3.
De kinderrechter overweegt dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] door de aanhoudende strijd tussen de ouders en het gebrek aan samenwerking en vertrouwen tussen hen. De kinderrechter vindt het zeer zorgelijk dat er vrijwel geen communicatie mogelijk is tussen de ouders en dat er een situatie is ontstaan waarin de moeder angst heeft voor de vader. In de afgelopen periode is gebleken dat het de ouders niet lukt om samen afspraken te maken over [minderjarige] of tot een uitbreiding van de op dit moment zeer minimale omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader te komen. Hierdoor kan [minderjarige] zich geen goed beeld vormen van de vader en geen goede band met hem opbouwen. Het is de kinderrechter voorts gebleken dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in wat het betekent dat [minderjarige] geen onbelast contact met zijn beide ouders kan onderhouden en niet gemotiveerd en/of in staat zijn om hierin in het belang van [minderjarige] stappen te zetten. De kinderrechter begrijpt dat de moeder erg veel wantrouwen heeft richting de vader, hetgeen bij de vader voor gevoelens van onmacht en frustratie zorgt en de strijd tussen de ouders doet toenemen. Hierdoor dreigt [minderjarige] in een loyaliteitsconflict terecht te komen en zijn er zorgen over zijn sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling. Daarbij komt dat langdurige hulpverlening in het vrijwillige kader tot op heden niet tot een verbetering van de situatie heeft geleid en inmiddels is gestagneerd.
5.4.
Gelet daarop heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] met vrijwillige hulpverlening, dus zonder ondertoezichtstelling, kunnen wegnemen. De betrokkenheid van de GI is daarom nodig om strakke regie te gaan voeren, de benodigde hulpverlening op te starten, de belangen van de [minderjarige] voorop te stellen en ervoor te zorgen dat [minderjarige] meer stabiliteit, rust en voorspelbaarheid wordt geboden. De kinderrechter vindt het ook belangrijk dat de GI de komende tijd onderzoekt welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is en bij hem past. Het belang van [minderjarige] is daarin altijd leidend.
5.5.
De kinderrechter heeft de verwachting dat de termijn van een jaar nodig zal zijn om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de [minderjarige] weg te nemen. De kinderrechter zal [minderjarige] daarom onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 15 mei 2024 en tot 15 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en schriftelijk vastgesteld op 3 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.