ECLI:NL:RBZWB:2024:3717

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
C/02/421413 / JE RK 24-680
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 mei 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 22 september 2022 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen, die klem zitten tussen hun ouders en te maken hebben met een loyaliteitsconflict. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de vader vertoont problematisch gedrag en heeft moeite met het accepteren van hulpverlening. De moeder heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar maakt zich zorgen over de veiligheid van de kinderen bij onbegeleid contact met de vader.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling verwezen naar de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, die de basis vormen voor de ondertoezichtstelling. De kinderrechter concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de aanhoudende zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen en de problematische situatie tussen de ouders. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De ondertoezichtstelling is verlengd met ingang van 22 juni 2024 tot 22 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/421413 / JE RK 24-680
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure bestaat uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de GI van 17 april 2024 met bijlagen, ontvangen op 17 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist en tijdig is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 22 september 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 22 september 2022 en tot 22 juni 2023, welke laatstelijk is verlengd tot 22 juni 2024.
2.4.
Bij beschikking van 11 december 2023 is een (voorlopige) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder verblijven en de regie over de omgang van de kinderen met hun vader wordt belegd bij de Gl, waarbij er in eerste instantie een periode van begeleide omgang met de vader zal plaatsvinden en de verdere opbouw van de omgang van de kinderen met de vader middels een faseplan onder regie van de GI zal plaatsvinden, mits er aan de zijde van de vader wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden en afspraken en een verdere opbouw ook tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de overgelegde stukken. Ondanks dat er wat meer rust en stabiliteit is ontstaan en de omgang met de vader nu onder begeleiding plaatsvindt, zijn nog steeds erg veel zorgen over de minderjarigen. [minderjarige 1] heeft veel last van het loyaliteitsconflict waar zij in verkeert en ervaart als gevolg daarvan veel stress en spanningen. Zij heeft zichtbaar behoefte aan meer contact met de vader en wil ook tegemoet komen aan de behoeftes van de vader aan contact, terwijl zij voelt dat de moeder dat niet ziet zitten. Daarnaast maakt zij zich veel zorgen over het gedrag van de vader en hoe dat voor de moeder is. Dit leidt tot een enorme interne strijd bij [minderjarige 1] . De GI is bezorgd dat [minderjarige 1] op korte termijn zelf naar manieren zal gaan zoeken om haar behoeften aan contact met de vader te vervullen of weer naar de vader zal vertrekken. Zeker gezien de leeftijd van [minderjarige 1] is het de vraag hoelang het nog lukt om het contact met de vader te begrenzen en [minderjarige 1] daarin te beschermen. Daarbij merkt de GI op dat de vader ambivalent blijft in zijn houding en gedrag. Er zijn enerzijds positieve berichten vanuit de omgangsbegeleiding, terwijl de vader zich anderzijds soms niet aan de afspraken houdt en bepaalde uitspraken doet richting [minderjarige 1] of haar dingen belooft. Uit het onderzoek naar de vader is gebleken dat dit niet per se voortkomt uit niet willen, maar meer uit niet kunnen en het niet goed om kunnen gaan met emoties. De vader is vaak boos en agressief en vertoont dan grensoverschrijdend gedrag. De daarvoor benodigde hulpverlening accepteert de vader niet. Verder geeft de GI aan dat er ook bij de moeder en haar partner nog stappen kunnen worden gezet. De GI begrijpt dat het erg lastig is voor hen omdat de situatie al lange tijd voortduurt en vrijwel niet verbetert, terwijl er steeds weer begrip en geduld van hen wordt gevraagd. Het is voor de minderjarigen echter noodzakelijk dat de moeder en partner hun eigen emoties nog meer onder controle krijgen en zij de minderjarigen het gevoel kunnen geven dat hun gevoelens en emoties er mogen zijn en dat zij hun vader mogen missen, zonder dat de moeder en haar partner zich verantwoorden of zich verontschuldigen waarom de situatie is zoals deze is. De GI merkt tot slot op dat er nu voor een langere periode duidelijkheid moet komen voor de minderjarigen met betrekking tot het contact met de vader. Daar zal wellicht op korte termijn een nieuw verzoek voor worden ingediend, omdat het eerder opgestelde faseplan mogelijk toch niet haalbaar is.
4.2.
De moeder stemt in met het verzoek. Ondanks dat er de afgelopen periode wat meer rust is ontstaan en het naar omstandigheden goed gaat met de minderjarigen, zijn er nog wel zorgen over hen en moeten er nog stappen worden gezet. Er zal nu op korte termijn individuele behandeling voor de minderjarigen worden opgestart. Verder is het volgens de moeder nog niet mogelijk voor de minderjarigen om onbegeleid en uitgebreid(er) contact met de vader te hebben, omdat dit niet veilig is en hen emotioneel zal schaden. Het lukt de vader namelijk niet om op een verantwoorde en onbelaste wijze met de minderjarigen om te gaan en hij accepteert de daarvoor benodigde hulpverlening en begeleiding niet. Dit betreurt de moeder, omdat [minderjarige 1] behoefte heeft aan meer contact met de vader en zichtbaar last heeft van de situatie. [minderjarige 2] heeft op haar beurt angst dat [minderjarige 1] nogmaals weg zal gaan en weer bij de vader zal intrekken. Zij kan anders dan [minderjarige 1] lastig praten over wat er in haar omgaat. Daarvoor is er nu een kindbegeleider bij [minderjarige 2] betrokken.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid l BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stelten van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de
minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of
onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen
binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te
achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel
1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is naar het oordeel van de kinderrechter voldoende duidelijk gebleken dat er nog steeds wordt voldaan aan de gronden van de ondertoezichtstelling zoals genoemd in artikel 1:255 BW. Daarom zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de verzochte duur van een jaar, met ingang van 22 juni 2024 en tot 22 juni 2025. De kinderrechter legt hieronder uit waarom hij deze beslissing neemt.
5.4.
De kinderrechter overweegt dat er nog steeds veel zorgen zijn over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , met name over hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Beide minderjarigen zitten nog steeds erg klem tussen de ouders en verkeren in een loyaliteitsconflict nu de ouders elkaar wantrouwen en (nog) niet in staat zijn om met elkaar te communiceren. Het is de kinderrechter ook gebleken dat de minderjarigen nog steeds last hebben van de gebeurtenissen uit het verleden, hetgeen zich bij beiden uit in trauma- en stress gerelateerde klachten. Daarnaast zijn er nog steeds zorgen over het alcoholgebruik van de vader en zijn gedragsproblematiek, hetgeen zich ook uit in de tot op heden problematische samenwerking tussen de vader en de GI en de weerstand van de vader ten aanzien van de benodigde hulpverlening.
5.5.
Het is de kinderrechter voorts gebleken dat de eerder opgestelde doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. De hulpverlening bevindt zich nog steeds in de opstartfase en het eerder door de GI opgestelde faseplan voor het opbouwen van contact tussen de vader en de minderjarigen moet worden geëvalueerd omdat deze gezien de huidige ontwikkelingen wellicht niet (voldoende) passend en haalbaar is.
5.6.
De kinderrechter vindt het gelet op de hiervoor beschreven zorgen en de impact hiervan op de minderjarigen noodzakelijk dat de hulpverlening in het gedwongen kader de komende tijd wordt voortgezet. Daarom zal de ondertoezichtstelling worden verlengd zoals verzocht. Daarbij acht de kinderrechter het van belang dat er de komende tijd passende hulpverlening wordt ingezet en gemonitord. Daarnaast kan de jeugdbeschermer in het kader van de ondertoezichtstelling als neutraal persoon betrokkene blijven om de regie te voeren en de belangen van de minderjarigen te behartigen.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met ingang van 22 juni 2024 en tot 22 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 5 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.