In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. De man en de vrouw, die samen een minderjarig kind hebben, hebben in 2017 een geregistreerd partnerschap gesloten. De man heeft verzocht om de ontbinding van dit partnerschap vervroegd uit te spreken, omdat hij financiële problemen ondervond met betrekking tot zijn woonruimte. De vrouw heeft ingestemd met dit verzoek. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man belang heeft bij een vervroegde ontbinding en heeft het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap toegewezen. Daarnaast is bepaald dat de onderlinge regelingen uit het ouderschapsplan, dat door de partijen is opgesteld, deel uitmaken van de beschikking. De beslissing over het huurrecht is aangehouden tot een mondelinge behandeling op 5 juli 2024. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Voorn, in aanwezigheid van griffier mr. Oude Weernink.