In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. van Reeven-Özer, heeft verzocht om de co-ouderschapsregeling te beëindigen, omdat er geen zorg- en contactregeling meer kan worden vastgesteld gezien de weerstand van de minderjarigen tegen contact met de man. De man, vertegenwoordigd door mr. P.S.R.N. Maas, heeft betoogd dat er voldoende mogelijkheden zijn voor contactherstel en dat de weerstand van de minderjarigen onterecht is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de co-ouderschapsregeling sinds geruime tijd niet meer wordt uitgevoerd en dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 13 mei 2015 gewijzigd, waarbij de co-ouderschapsregeling is beëindigd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man en de minderjarigen recht hebben op contact, voor zover de minderjarigen daar behoefte aan hebben. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.
De rechtbank heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat iedere ouder zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van contact tussen de minderjarigen en de man voor hun identiteitsontwikkeling, maar erkent ook de huidige weerstand van de minderjarigen en de noodzaak van ondersteuning vanuit het sociaal team.