ECLI:NL:RBZWB:2024:3773

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
11132476 VV EXPL 2434 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning wegens overlast door huurder

In deze zaak heeft de vereniging Laurentius, gevestigd te Breda, een kort geding aangespannen tegen een huurder, hierna te noemen [gedaagde], met als doel ontruiming van de woning wegens aanhoudende overlast. De procedure begon met een dagvaarding op 31 mei 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 juni 2024, waarbij [gedaagde] via videoverbinding vanuit het politiebureau aanwezig was. Tijdens de behandeling gaf [gedaagde] aan zich niet goed te hebben kunnen voorbereiden vanwege zijn detentie, maar de kantonrechter weigerde uitstel te verlenen, gezien het spoedeisende belang van Laurentius.

Laurentius heeft gesteld dat [gedaagde] sinds februari 2021 herhaaldelijk overlast heeft veroorzaakt, waaronder verward gedrag, verwaarlozing van de woning en intimidatie van omwonenden. Ondanks eerdere afspraken en een gedragsaanwijzing, heeft [gedaagde] zich niet aan de voorwaarden gehouden. De kantonrechter oordeelde dat de overlast zodanig ernstig was dat ontruiming gerechtvaardigd was, vooral gezien de veiligheid van omwonenden en de bouwvakkers die werkzaamheden aan het woongebouw uitvoerden.

De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen en [gedaagde] veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning te verlaten. Tevens is [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 1.216,39. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het belang van Laurentius om een veilige woonomgeving te waarborgen zwaarder weegt dan het woonbelang van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11132476 \ VV EXPL 24-34
Vonnis in kort geding van 3 juni 2024
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid LAURENTIUS,
gevestigd te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: Laurentius,
gemachtigde: mr. S.E. Roeters van Lennep,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 mei 2024 met producties;
- de mondelinge behandeling van 3 juni 2024, waarbij [gedaagde] (via een videoverbinding vanuit het politiebureau aan de [locatie] te [plaats 1] ) is verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] medegedeeld dat hij zich vanwege zijn gevangenschap niet goed heeft kunnen voorbereiden, hij geen advocaat heeft kunnen spreken en hij later op de vordering wil terug komen. De kantonrechter heeft hierop kenbaar gemaakt geen uitstel aan [gedaagde] toe te staan vanwege het door Laurentius gestelde spoedeisende belang bij de vordering en omdat het [gedaagde] duidelijk is waar de vordering op ziet.
1.3
Ten slotte is vonnis bepaald en is in de vorm van een kop/staart-vonnis uitspraak gedaan. Die uitspraak is gebaseerd op de navolgende overwegingen.

2.De feiten

2.1
Laurentius verhuurt met ingang van 13 januari 2014 aan [gedaagde] de woning aan de [adres] . Bij de huurovereenkomst zijn aanvullende afspraken gemaakt omdat [gedaagde] in zijn vorige woning een hennepkwekerij of hennepdrogerij had. Daarnaast zijn algemene huurvoorwaarden van toepassing verklaard.
2.2
Het gehuurde betreft een appartement op de tweede verdieping van een woongebouw in de [wijk] in [plaats 1] .
2.3
Vanaf februari 2021 heeft Laurentius meerdere meldingen van overlast door [gedaagde] ontvangen, zoals verward gedrag door middelengebruik, verwaarlozing van de woning, vuur stoken in de woning en intimiderend gedrag richting omwonenden en door Laurentius ingehuurde derden en medewerkers. De meldingen zijn meerdere keren met [gedaagde] besproken en na bereidheid van [gedaagde] zijn gedrag aan te passen is op 12 maart 2024 een Allonge huurovereenkomst in het kader van laatste kans/gedragsaanwijzing gesloten.
2.4
Na het sluiten van de Allonge zijn er nieuwe meldingen van overlast door [gedaagde] jegens omwonenden ontvangen bij Laurentius, zoals provocerend gedrag van [gedaagde] .
2.5
Bij brief van 29 april 2024 heeft Laurentius aan [gedaagde] medegedeeld dat hij zich niet aan de afspraken houdt door overlast te veroorzaken en er een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden gestart. Ter voorkoming van de procedure is aan [gedaagde] gelegenheid gegeven om de huurovereenkomst zelf op te zeggen. [gedaagde] is niet tot opzegging overgegaan.
2.6
Vanaf 1 mei 2024 wordt er onderhoud aan het woongebouw uitgevoerd met behulp van een steiger. Amarant, die een deel van de woningen in het woongebouw huurt, heeft per e-mail aan Laurentius medegedeeld dat [gedaagde] op 3 en 13 mei 2024 op de steiger was geklommen.
2.7
Op 22 mei 2024 heeft mevrouw [naam 1] , sociaal project coördinator bij Laurentius (hierna: mevrouw [naam 1] ), na een melding van de aannemer dat [gedaagde] spullen naar beneden aan het gooien was, een huisbezoek gebracht aan [gedaagde] . In het verslag van dat bezoek is het volgende vermeld:
“(…)De deur van zijn woning staat openen en we mogen naar binnen. De stank van urine, vervuiling en vuil komt je tegemoet. Deze stank is extreem. Meneer staat open voor een gesprek en de politie vraagt waarom hij spullen naar beneden aan het gooien was. Hij geeft wederom aan dat hij zijn balkon aan het opruimen was. De politie zegt dat dit niet kan en dat het naar beneden gooien van spullen gevaarlijk is. Hij ziet het probleem niet want het balkon moet leeg voor de aannemer. De politie geeft aan dat ze zich zorgen maken om meneer en zijn omgeving en vragen wat hij vandaag gebruikt heeft. Hierin is hij niet helemaal duidelijk maar geeft aan dat het GHB en Flakka gebruikt. Meneer wekt de indruk dat hij gebruikt heeft en is heel angstig. Politie geeft aan dat ze de crisisdienst voor hem gaan bellen en hiermee heeft hij geen problemen.(…)Meneer wil een sigaret roken en pakt een gasbrander om hem mee aan te steken. De politie geeft aan dat dat niet mag omdat ze bang zijn dat er iets in brand vliegt. Er staan namelijk verschillende kleinere gasbranders in de woning en ook nog een grote gasfles. Meneer geeft aan dat hij dit altijd doet en dat ze zich geen zorgen moeten maken. Meneer komt nog steeds erg verward over.(…)”
2.8
In de avond van 22 mei 2024 is [gedaagde] meegenomen door de crisisdienst, maar is vervolgens naar huis gestuurd. Op 23 mei 2024 heeft de heer [naam 2] , sociaal consulent bij Laurentius, een brandplek op het balkon van het gehuurde vastgesteld en ook dat een rookmelder van het plafond is gehaald en er spullen vanaf het balkon van [gedaagde] naar beneden zijn gegooid.
2.9
Op 28 mei 2024 is mevrouw [naam 1] op huisbezoek geweest bij [gedaagde] en in het verslag is het volgende vermeld:
“(…)Vanochtend heb ik contact gehad met de aannemer die op de [straat] aan het werk is. De aannemer gaf aan dat er spullen bij hen gestolen waren en dat de bewoner van [adres] zijn werklieden lastigviel, op de steiger aan het klimmen was, aan de steiger aan het sleutelen was met een moorsleutel en een verwarde indruk maakte. Ook heeft hij het doek dat voor zijn balkon was gehangen vernield.Ik ben meteen naar de [straat] gereden en trof meneer op het balkon schreeuwend naar de werklieden aan. Meneer maakte een verwarde indruk (…) Ook kwam hij dreigend over.(…)Nadat ik achter de bouwhekken was gelopen, is meneer, slechts gekleed in zijn onderbroek en shirt, over de balkonrand op de steiger geklommen. Vervolgens is hij via een bouwtrap naar beneden gegaan, een doek die hij naar beneden had gegooid om gedaan en richting de bouwhekken gelopen. Hij wilde met mij praten. Ondanks dat ik aangaf dat hij niet achter de bouwhekken mocht komen, deed hij dit toch en benaderde hij mij meerdere malen. Omdat ik me niet veilig voelde heb ik op dat moment besloten om 112 te bellen en heb ik hem meerdere malen verzocht om weer naar zijn woning te gaan en dat ik straks zou komen. (…)De politie arriveert met 4 man en gaan het gesprek onder aan zijn balkon met meneer aan. Ze vragen of ze naar boven mogen komen. (…) Meneer wil echter de deur niet openmaken en klimt toch de steiger op. (…)”
2.1
Bij brief van 28 mei 2024 heeft Laurentius aan [gedaagde] medegedeeld dat hij een gevaarlijke situatie laat ontstaan door spullen van het balkon te gooien, over steigers te lopen en schroeven van stellages los te draaien. Verder is aan [gedaagde] medegedeeld dat zijn balkon zal worden dichtgezet om het gevaar te stoppen en er een kort geding zal worden gestart naast de bodemprocedure.
2.11
Bij e-mail van 29 mei 2024 heeft de aannemer aan Laurentius medegedeeld:
“(…) De bewoner liep vanochtend rond 7:30 uur weer rond op de bouwplaats.Hij liep weer op de bouwplaats en heeft een medewerker van ons bedreigd. Hij liep weer over de steiger om zijn woning in de komen omdat zijn voordeur gisteren door de slopenmaker is aangepast.(…)Kortom de bewoner blijft ons bedreigen en zorgen voor een dreigende situatie op de bouw. (…)”
2.12
Op 29 mei 2024 is mevrouw [naam 1] naar de [adres] gegaan. In het verslag is het volgende vermeld:
“(…)Om 14.00 ga ik zelf nog even naar de [straat] om te kijken of de rust is wedergekeerd. Zodra ik het terrein op kom. Komen er diverse bewoners naar buiten en naar mij toe. Ze willen allemaal hun verhaal kwijt en zijn allemaal aangeslagen door wat er allemaal is gebeurd. Vooral de afgelopen tijd maar ook de afgelopen jaren. Ook maken ze zich zorgen om hun eigen veiligheid en geven ze aan bang te zijn.Daarna heb ik gesproken met de medewerker van de aannemer die bedreigd is door meneer. Deze maakt een erg aangeslagen indruk. Hij gaf aan dat de bewoners van nummer [adres] meerdere malen tegen hem had geroepen dat hij hem zou aanvallen en neersteken. Hij gaf aan dat hij hierdoor een onveilig gevoel heeft en dat hij blij is dat meneer weer meegenomen was door de politie. (…)”
2.13
Op 31 mei 2024 is [gedaagde] na een opname bij GGZ [plaats 2] naar huis gekeerd en heeft de voordeur van het gehuurde ingetrapt. In het verslag van mevrouw [naam 1] is het volgende vermeld:
“(…)Vanochtend om 10.11 uur werd ik gebeld door de aannemer dat de bewoner van nummer [adres] weer op de bouw in het gebouw aanwezig was. Hij viel werklieden lastig en probeerde via de steiger zijn woning weer binnen te komen. Hierbij heeft hij ook vernielingen aangericht aan de woning, berging, complex. Ook vertoont hij agressief gedrag. De aannemer gaf aan dat de medewerkers zich niet veilig voelen en de bouw stil gaat leggen als meneer in en rondom de woning blijft.(…)Nog afstemming gehad met de aannemer en deze geeft aan dat ze de werkzaamheden stilleggen.”

3.Het geschil

3.1
Laurentius vordert – kort gezegd – ontruiming van de woning aan de [adres] onder afgifte van alle sleutels en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2
Laurentius legt aan haar vordering – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] tekort schiet in zijn verplichting om zich als goed huurder te gedragen. Volgens Laurentius zijn de tekortkomingen van zodanig gewicht dat deze ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Laurentius stelt een spoedeisend belang te hebben bij de vordering tot ontruiming omdat zij vreest voor de veiligheid van bewoners door onvoorspelbaar gedrag van [gedaagde] door zijn drugsgebruik en de grote hoeveelheid gasbranders die [gedaagde] in de woning heeft. Daarnaast stelt Laurentius een spoedeisend belang te hebben omdat de aannemer de werkzaamheden stillegt vanwege de gevaarlijke situatie die [gedaagde] laat ontstaan.
3.3
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert – samengevat – aan dat veel verwijten niet kloppen. [gedaagde] voert aan dat hij nauwelijks drugs gebruikt, hij niet agressief is en mensen met rust probeert te laten. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat bewoners hem juist stelselmatig bedreigen en hij zich niet veilig voelt omdat er veel camera’s op zijn woning zijn gericht.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1
Gezien de door Laurentius gestelde voortdurende overlast is het spoedeisend belang bij haar vordering gegeven. Het feit dat [gedaagde] op dit moment vast zit, maakt dat niet anders omdat de verwachting is dat hij binnen zeer korte tijd vrij komt. Laurentius is in zoverre dan ook ontvankelijk in haar vordering.
Toetsingskader
4.2
In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de (nog in te stellen) vordering van Laurentius in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing nu al gerechtvaardigd is.
4.3
De toewijzing van een vordering tot ontruiming van woonruimte in kort geding is slechts gerechtvaardigd als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden terwijl bovendien sprake is van een situatie die zodanig ernstig of acuut is dat van de verhuurder niet kan worden gevergd dat zij de beslissing in de bodemprocedure afwacht.
Ontruiming
4.4
De kantonrechter is van oordeel dat de door [gedaagde] veroorzaakte overlast hier zodanig ernstig is dat ontruiming van het gehuurde bij wege van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Dit wordt hierna toegelicht.
4.5
[gedaagde] heeft op 12 maart 2024 van Laurentius een gedragsaanwijzing gekregen met een laatste kans. De aanleiding daarvoor was ontoelaatbaar gedrag van [gedaagde] vanaf februari 2021. [gedaagde] heeft met de gedragsaanwijzing (onder meer) verklaard geen overlast meer te veroorzaken en zich als goed huurder te gedragen. Hij was door de gedragsaanwijzing een gewaarschuwd man en had zich daar aan moeten houden, hetgeen hij niet heeft gedaan gezien de navolgende door Laurentius gestelde incidenten.
4.6
Laurentius stelt dat [gedaagde] in mei 2024 meerdere malen spullen vanaf zijn balkon naar beneden heeft gegooid. [gedaagde] voert aan dat spullen gevallen zijn, maar dat is gezien het grote aantal spullen dat te zien is op de als productie 32 overgelegde foto’s niet geloofwaardig. Ook het door [gedaagde] genoemde opruimen van zijn balkon is geen rechtvaardiging om spullen naar beneden te gooien zoals hij heeft gedaan. Hiermee veroorzaakt hij een gevaarlijke situatie voor omwonenden en de bouwvakkers.
4.7
Daarnaast stelt Laurentius dat [gedaagde] in mei 2024 herhaaldelijk de steiger van de aannemer heeft betreden en dat [gedaagde] ook met een moersleutel aan de steiger aan het sleutelen was. [gedaagde] erkent een keer op de steiger geklommen te hebben en met een moersleutel daaraan te hebben gesleuteld. [gedaagde] voert aan dat hij de steiger mocht betreden omdat hij er de papieren voor heeft en de steiger mag onderzoeken, maar dat is niet juist. De steiger is namelijk niet zijn eigendom en hij was gehouden om de sommatie tot het niet betreden van de steiger op te volgen. Op basis van de door Laurentius overgelegde meldingen van Amarant (producties 21 en 22), de melding van de aannemer (productie 37) en de verklaringen van mevrouw [naam 1] (productie 36 en 38) is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] de steiger herhaaldelijk heeft betreden.
4.8
Ook stelt Laurentius dat [gedaagde] bedreigend gedrag tegen medewerkers van het bouwbedrijf vertoont. [gedaagde] betwist dit weliswaar, maar uit de verklaring van mevrouw [naam 1] van het huisbezoek van 28 mei 2024 (productie 36) blijkt dat zij [gedaagde] schreeuwend naar de bouwvakkers aantrof, hij een verwarde indruk maakte en bedreigend overkwam. Nu [gedaagde] het schreeuwen naar bouwvakkers niet betwist en de politie er op 28 en 31 mei 2024 aan te pas is gekomen, gaat de kantonrechter er vanuit dat [gedaagde] bij de bouwvakkers in ieder geval bedreigend overkwam en zich niet als goed huurder gedroeg. [gedaagde] heeft verder onvoldoende betwist dat hij een bak met spullen van de bouwvakkers heeft weggenomen.
4.9
Volgens Laurentius wordt de veiligheid van omwonenden van [gedaagde] in gevaar gebracht door meerdere gasbranders die [gedaagde] in het gehuurde heeft terwijl hij regelmatig heel verward is door drugsgebruik. Uit de verklaring van mevrouw [naam 1] van het huisbezoek van 22 mei 2024 (productie 30) volgt dat [gedaagde] heeft medegedeeld een gasbrander steeds te gebruiken om een sigaret aan te steken en uit de overgelegde foto (productie 31) blijkt dat er meerdere gasbranders staan in het gehuurde, hetgeen [gedaagde] niet betwist. In geval van verwarring bij [gedaagde] door zijn drugsproblematiek, waarvan uit de Allonge blijkt dat deze drugsproblematiek ernstig is en speelt, is er een reëel risico op het ontstaan van brand in het gehuurde en daarmee een onveilige situatie voor de omwonenden. Ook heeft Laurentius op 23 mei 2024 een brandplek op het balkon van [gedaagde] geconstateerd en dat er een rookmelder van het plafond verwijderd is.
4.1
De voorgaande incidenten zijn naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden en ernstige tekortkomingen van [gedaagde] in de nakoming van verplichtingen uit de huurovereenkomst. Met een grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat de tekortkomingen in een eventuele bodemprocedure zodanig ernstig worden geoordeeld, dat deze ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Het woonbelang van [gedaagde] is, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onvoldoende zwaarwegend om van ontbinding af te zien. Het belang van Laurentius om voor omwonenden een veilige en rustige woonomgeving te bieden en tevens een veilige werkomgeving voor de bouwvakkers te hebben, weegt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter zwaarder. De kantonrechter is verder van oordeel dat van Laurentius in de gegeven omstandigheden niet kan worden gevergd dat zij de beslissing in een eventuele bodemprocedure afwacht, gegeven de duur en ernst van de ervaren overlast.
4.11
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar is. De gevorderde ontruimingstermijn van drie dagen na betekening van het vonnis wordt daarbij redelijk geacht.
4.12
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Laurentius worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.216,39
4.13
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te ontruimen en te verlaten met alle daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze niet het eigendom van Laurentius zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van Laurentius te stellen,
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.216,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] de kosten van betekening betalen,
5.3
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2024