Op 6 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak van eiseres tegen het UWV. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 8 november 2023, waarin haar arbeidsongeschiktheidspercentage was vastgesteld op 40,30%. Eiseres, die als woonbegeleider werkte, was op 22 juni 2021 uitgevallen door psychische klachten en rugklachten. Het UWV had eerder een WIA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar na bezwaar van de ex-werkgever was dit percentage verlaagd.
Tijdens de zitting op 15 mei 2024 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, ondersteund door een brief van haar fysiotherapeut. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en dat het beroep gegrond is.
De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen door een medische herbeoordeling uit te voeren. De termijn voor herstel is vastgesteld op acht weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet is beoordeeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.