In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren op een parkeergelegenheid met een ander doel dan aangegeven, op de Marijkestraat te Rijen op 9 januari 2023. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 15 mei 2024 is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, niet aanwezig was. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is komen vast te staan aan de hand van de stukken in het dossier, waaronder de verklaring van de verbalisant en foto’s van de gedraging. De kantonrechter oordeelde dat er geen schending van de hoorplicht was, zoals door de gemachtigde was aangevoerd, en dat de betrokkene voldoende op de hoogte was van zijn recht om gehoord te worden.
De kantonrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing.