ECLI:NL:RBZWB:2024:3795
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verkeersboete wegens te late indiening
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor een motorrijtuig, zoals vastgesteld door de RDW op 13 december 2013. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep echter niet-ontvankelijk verklaarde omdat het te laat was ingediend. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 15 mei 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De kantonrechter overwoog dat de termijn voor het indienen van beroep bij de officier van justitie, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, op 28 maart 2014 was verstreken. Het beroepschrift was pas op 28 juni 2023 ontvangen, wat meer dan negen jaar later was. De kantonrechter concludeerde dat betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep konden rechtvaardigen.
Daarom verklaarde de kantonrechter het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de officier van justitie om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, terecht was. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, bijgestaan door griffier C.G. Zevenhuijzen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.