ECLI:NL:RBZWB:2024:3816

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
C/02/413189 / JE RK 23-1517
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in afwachting van perspectiefonderzoek

Op 29 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in de zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin verlengd voor de duur van één maand, tot 20 juli 2024, in afwachting van de resultaten van een perspectiefonderzoek dat door de GI is uitgevoerd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van [minderjarige] onveranderd is gebleven en dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is dat zij in het pleeggezin blijft wonen. De GI heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, en de kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd ondanks een eventueel hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling waren de vader, de advocaat van de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig, maar de moeder was niet verschenen. De kinderrechter heeft de GI aangespoord om voortvarend aan de slag te gaan met de aanwijzingen uit eerdere beschikkingen en heeft de ouders verzocht om samen te werken met de GI en de hulpverlening. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat alle partijen fysiek aanwezig moeten zijn tijdens de volgende mondelinge behandeling, die gepland staat voor een datum in juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/413189 / JE RK 23-1517
Datum uitspraak: 29 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een restant verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M. ter Haar-Bas te Rotterdam.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 18 oktober 2023 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
  • de aanvullende producties van de moeder van 4 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 4 maart 2024;
  • de aanvullende producties van de moeder van 26 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 27 maart 2024;
  • het e-mailbericht van de GI van 24 mei 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 24 mei 2024;
  • het e-mailbericht van de moeder van 27 mei 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 27 mei 2024;
  • het e-mailbericht van de GI van 27 mei 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 27 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI (digitaal via Teams).
1.3.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgevoerd door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 oktober 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 20 oktober 2021 en tot 20 oktober 2022. Bij diezelfde beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 20 oktober 2021 en tot 20 juli 2022.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 juli 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 20 juli 2022 en tot 20 oktober 2022.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 oktober 2022 is de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 20 oktober 2022 en tot 20 oktober 2023.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 oktober 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 20 oktober 2023 en tot 20 oktober 2024. Tevens is bij diezelfde beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengd met ingang van 20 oktober 2023 en tot 20 juni 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing tot de mondelinge behandeling van 29 mei 2024.
2.6.
Bij uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 maart 2024 is de beschikking van de kinderrechter van 18 oktober 2023 bekrachtigd.
2.7.
Op grond van de bovengenoemde beschikking van de kinderrechter van 18 oktober 2023 verblijft [minderjarige] (samen met haar zusje) in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van vier maanden met ingang van 20 juni 2024 en tot 20 oktober 2024.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het perspectiefonderzoek bij de vader door [pleegzorg] recent is afgerond. Het eindgesprek tussen de vader, de GI en [pleegzorg] zal echter pas op 5 juni 2024 plaatsvinden. Na het eindgesprek zal de GI de resultaten van het perspectiefonderzoek in de week van 10 juni 2024 tijdens het multidisciplinair overleg bespreken, waarna de GI pas een standpunt kan innemen over het perspectiefonderzoek en het resterende deel van het verzoek. Om die reden heeft de GI op dit moment in de procedure nog geen standpunt. De GI heeft toegezegd dat zij de benodigde informatie tijdig voorafgaand aan de mondelinge behandeling op [datum] 2024 naar alle partijen zal toesturen. Tot slot erkent de GI dat de communicatie over het (vertraagde) perspectiefonderzoek en het al dan niet schriftelijk verlengen van de maatregel voor een kortere periode in afwachting van het perspectiefonderzoek niet goed is verlopen.
4.2.
De advocaat van de moeder stemt in met een korte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin tot 20 juli 2024, waarbij tijdens de mondelinge behandeling op [datum] 2024 het overige deel van het verzoek zal worden besproken. De advocaat gaat er vanuit dat de resultaten van het perspectiefonderzoek tijdig voor die mondelinge behandeling bekend zullen zijn. Verder merkt zij nog op dat de moeder heeft ervaren dat de GI na de mondelinge behandeling in oktober 2023 heel weinig stappen heeft gezet. De situatie is nog steeds zoals het altijd was. Er is geen ondersteuning gericht op de opvoedvaardigheden voor de moeder ingezet en er is geen perspectief op een uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [minderjarige] . Daarnaast schiet de GI te kort in de communicatie richting de moeder en haar advocaat. De moeder vindt het belangrijk dat de GI voortvarend aan de slag gaat met de aanwijzingen uit de beschikking van de rechtbank en de uitspraak van het Gerechtshof. De GI moet hiermee niet wachten tot de mondelinge behandeling op [datum] 2024. Dit bekent dat de GI aan de slag moet met een uitbreiding van de omgang en de ondersteuning voor de moeder in het kader van haar pedagogische vaardigheden, zoals het Gerechtshof heeft overwogen.
4.3.
De vader stemt ook in met een korte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in afwachting van de resultaten van het perspectiefonderzoek, waarna tijdens de mondelinge behandeling op [datum] 2024 verder met elkaar zal worden gesproken. De vader merkt nog wel op dat hij niet tevreden is over de werkwijze van [pleegzorg] . Door [pleegzorg] is het perspectiefonderzoek vertraagd. Ook frustreert het hem dat [pleegzorg] vier keer een afspraak met de vader heeft afgezegd.

5.De beoordeling

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:265b lid 1 en 1:265c lid 2 BW. Zij zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengen voor de duur van een maand, te weten tot 20 juli 2024. Het overige deel van het verzoek houdt de kinderrechter aan. Zij legt dit hierna uit.
5.3.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat de situatie van [minderjarige] op dit moment (nog) niet zo is dat zij thuis bij de vader (of de moeder) kan wonen. De kinderrechter overweegt hiertoe dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij beschikking van 18 oktober 2023 voor de duur van acht maanden tot 20 juni 2024 is verlengd, omdat het de verwachting was dat de resultaten van het perspectiefonderzoek bij de vader over acht maanden bekend zouden zijn. Die onderzoeksresultaten acht de kinderrechter van belang om de verdere stappen met elkaar te kunnen bespreken.
De kinderrechter stelt vast dat [pleegzorg] het perspectiefonderzoek bij de vader recent heeft afgerond, maar dat de resultaten nog niet met de vader (en de moeder en haar advocaat) zijn besproken en dat de GI om die reden op dit moment nog geen standpunt kan innemen. Het eindgesprek tussen de vader, de GI en [pleegzorg] zal op 5 juni 2024 plaatsvinden. De GI heeft toegezegd dat zij het perspectiefonderzoek in de week van 10 juni 2024 binnen het team zal bespreken, waarna de GI het perspectiefonderzoek, haar standpunt daaromtrent en andere relevante stukken tijdig voorafgaand aan de mondelinge behandeling op [datum] 2024 aan de partijen en de griffie van de rechtbank zal toesturen.
Gelet op het bovenstaande en in aanmerking nemend dat de situatie van [minderjarige] onveranderd is gebleven, is de kinderrechter van oordeel dat de meest passende plek voor [minderjarige] op dit moment nog steeds in het pleeggezin is en dat die plaatsing nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is. Gelet hierop zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin – in afwachting van de bovengenoemde informatie vanuit de GI – verlengen tot 20 juli 2024, waarna op [datum] 2024 verder met elkaar zal worden gesproken.
5.4.
Aan de GI geeft de kinderrechter nog wel mee dat de kinderrechter verwacht dat zij voortvarend aan de slag gaat met de aanwijzingen in de eerdere beschikking van de kinderrechter en de uitspraak van het Gerechtshof. De kinderrechter acht het wenselijk dat ook hierover kan worden gesproken op de mondelinge behandeling in juli en dat de GI hiermee aan de slag is gegaan. Van de ouders verwacht de kinderrechter dat zij blijven samenwerken met de GI, de hulpverlening en met elkaar.
5.5.
Gelet op de toezegging van de GI verwacht de kinderrechter dat de GI, twee weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling op [datum] 2024, de partijen en de griffie van de rechtbank zal informeren over het verloop van de maatregelen, de resultaten van het perspectiefonderzoek van [pleegzorg] bij de vader en het standpunt van de GI daaromtrent. De kinderrechter gaat er vanuit dat de GI een uitgebreide update zal geven, welke is voorzien van zoveel mogelijk relevante stukken. Tot slot merkt de kinderrechter op dat zij het belangrijk vindt dat alle partijen tijdens de mondelinge behandeling op [datum] 2024 fysiek aanwezig zijn om met elkaar in gesprek te gaan.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 20 juni 2024 en tot 20 juli 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt het resterende deel van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing aan tot de
mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [uur]bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in het gerechtsgebouw aan de Kousteensedijk 2 (4331 JE) te Middelburg in afwachting van de briefrapportage van de GI over het verloop van de maatregelen, de resultaten van het perspectiefonderzoek van [pleegzorg] bij de vader en het standpunt van de GI daaromtrent en te berichten of het resterende deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd (een en ander dient uiterlijk 27 juni 2024 aan de partijen en de griffie van de rechtbank toegestuurd te worden);
6.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als een oproeping voor de mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [uur] voor de moeder en haar advocaat, de vader, de pleegouders en de GI;
6.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Vork, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 7 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.