ECLI:NL:RBZWB:2024:3818

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
C/02/421063 / JE RK 24-611
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 29 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige onder toezicht is gesteld van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland en momenteel verblijft in een Babyhuis. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van vijf maanden, met ingang van 15 juni 2024 tot 15 november 2024. De kinderrechter oordeelt dat, hoewel de situatie van [minderjarige] is verbeterd en er meer vertrouwen is tussen de minderjarige en haar ouders, de ernstige ontwikkelingsbedreiging nog niet is weggenomen. De kinderrechter benadrukt dat er nog geen hulpverlening is ingezet voor de minderjarige en dat de situatie te kwetsbaar is om haar terug te plaatsen bij haar ouders. De kinderrechter heeft voorwaarden gesteld waaraan [minderjarige] moet voldoen voordat zij terug kan keren naar huis, waaronder het accepteren van hulpverlening gericht op haar problematiek en de gezinsdynamiek. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI en de ouders moeten blijven communiceren en samenwerken om de terugthuisplaatsing te realiseren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/421063 / JE RK 24-611
Datum uitspraak: 29 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] .
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de stiefmoeder],
hierna te noemen: de stiefmoeder,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 8 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 8 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige] , die vooraf en apart is gehoord;
  • de vader;
- de stiefmoeder;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De moeder is (met afmelding via de stiefmoeder) niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 december 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 15 december en tot 15 juni 2024.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 maart 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een babyhuis, verleend met ingang van 18 maart 2024 en tot 15 juni 2024.
2.4.
[minderjarige] verblijft samen met haar op [geboortedag 2] 2023 in [geboorteplaats 2] geboren dochter, [naam dochter] , sinds 11 maart 2024 bij het babyhuis in [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken. Het Babyhuis is nog steeds de meest passende plek voor [minderjarige] (en [naam dochter] ). Het Babyhuis biedt ondersteuning en een ritme aan [minderjarige] en [naam dochter] . Dat hebben zij nodig. Vanuit het Babyhuis krijgt de GI teruggekoppeld dat er aandachtspunten zijn over hoe [minderjarige] met [naam dochter] omgaat. Een voorbeeld hiervan is dat [minderjarige] zelf heeft besloten om minder voeding aan [naam dochter] te geven. Daarnaast merkt het Babyhuis dat [minderjarige] hulp afhoudt, waardoor er niet kan worden gewerkt aan de moeilijke dingen waar het Babyhuis zich zorgen over maakt. Om ervoor te zorgen dat [minderjarige] meer in het Babyhuis is, zich openstelt en de begeleiding gaat vertrouwen, gaat [minderjarige] op dit moment één dag in het weekend naar huis. Verder erkent de GI dat de band en relatie tussen de vader en de stiefmoeder en [minderjarige] in de afgelopen periode is verbeterd. Ook ziet en hoort de GI dat [minderjarige] naar huis wil en dat zij niet meer is gemotiveerd om bij het Babyhuis te blijven. De GI vindt dat het uitgangspunt moet zijn dat [minderjarige] (en [naam dochter] ) naar huis gaan, zodra aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Als [minderjarige] nu naar huis zou gaan, bestaat volgens de GI de kans op een herhaling van de heftige gebeurtenissen zoals die afgelopen december plaatsvonden. Daarnaast bestaat ook de kans dat hetgeen de vader en de stiefmoeder met [minderjarige] hebben opgebouwd onder druk komt te staan en/of verloren gaat. Dit heeft ermee te maken dat [minderjarige] met gedragsproblemen kampt en er mogelijk sprake is van een trauma, waar tot op heden nog geen hulpverlening voor is ingezet. Daarbij komt dat er ook nog niets is veranderd in de gezinsdynamiek tussen [minderjarige] , de vader, de moeder en de stiefmoeder. De GI vindt dat ook daarvoor hulpverlening moet worden ingezet. Naast dat er een andere woonplek voor [minderjarige] is gevonden, is er dus verder nog geen hulpverlening ingezet. De GI vindt het belangrijk dat [minderjarige] eerst hulpverlening krijgt voordat zij terug naar huis gaat. [hulpverlening 1] en [hulpverlening 2] zijn hiervoor niet passend. Bij [hulpverlening 1] heeft [minderjarige] geen hulpvragen meer en bij [hulpverlening 2] zijn de doelen grotendeels behaald. De GI vindt het te voorbarig om te stellen dat [minderjarige] in augustus 2024 al naar huis zou kunnen. Er moet eerst worden onderzocht wat passende hulpverlening voor [minderjarige] is en dan moet zij nog worden aangemeld, waarbij ook rekening moet worden gehouden met (lange) wachtlijsten. Het is niet de verwachting dat zij in augustus 2024 al hulpverlening heeft gehad en/of is gestart. In dat kader geeft de GI aan dat de vrijstelling van [minderjarige] voor school tot februari 2025 kan worden verlengd, zodat [minderjarige] eerst aan de slag kan gaan met de hulpverlening en dagbesteding in het Babyhuis voordat zij weer naar school gaat. Een faalervaring op school zal immers niet helpend zijn. Door met de dagbesteding te starten, wordt [minderjarige] voorbereid op de structuur van school. Wat hiervoor de mogelijkheden bij het Babyhuis zijn, moet de GI nog bespreken.
4.2.
De vader en de stiefmoeder hebben uitgelegd dat de situatie is veranderd. [minderjarige] heeft ingezien dat het Babyhuis niet beter is dan thuis. [minderjarige] dacht meer vrijheid en geen regels in het Babyhuis te hebben, maar dat is niet het geval. Daarnaast is er vertrouwen ontstaan. [minderjarige] neemt adviezen van de vader en de stiefmoeder aan, vraagt zelf ook om hulp en gaat samen met de stiefmoeder naar de GGD. De vader en de stiefmoeder begrijpen de zorgen van de GI, maar zien ook dat [minderjarige] niet meer gemotiveerd is om bij het Babyhuis te blijven. Dit omdat [minderjarige] geen klik met haar mentor heeft en zij in haar vrijheid wordt beperkt. Eerder ging [minderjarige] met [naam dochter] op zaterdag naar de stiefmoeder en de vader en op zondag naar de moeder. Nu mag [minderjarige] nog maar één dag in het weekend naar huis. Wellicht is het mogelijk dat [minderjarige] met [naam dochter] één weekend per maand thuis slaapt. Dit om [minderjarige] te motiveren om het traject bij het Babyhuis te volbrengen. Verder staan de stiefmoeder en de vader achter de wens van [minderjarige] om na het Babyhuis niet langer begeleid te gaan wonen, maar om naar huis te komen. Zij vinden de band en relatie die zij op dit moment met [minderjarige] (en [naam dochter] ) hebben te belangrijk om kwijt te raken en zien ook in dat [minderjarige] hulpverlening nodig heeft. Daarom staan zij achter het plan om [minderjarige] voorlopig bij het Babyhuis te laten blijven en om de vrijstelling voor school te verlengen tot februari 2025, zodat [minderjarige] tijd heeft om met hulpverlening voor zichzelf en hulpverlening gericht op de gezinsdynamiek te starten. In dat kader legt de stiefmoeder uit dat het in verleden mis is gegaan op de momenten dat de moeder een andere mening dan de vader en de stiefmoeder heeft en [minderjarige] die mening overneemt. De invloed van de moeder is groot. Een voorbeeld hiervan is het niet willen vaccineren van [naam dochter] en het niet accepteren van hulpverlening voor zichzelf. De vader en de stiefmoeder benadrukken wel dat het uitgangspunt moet zijn dat [minderjarige] na het Babyhuis naar huis komt. Ook is er op die manier voldoende tijd om de kinderopvang voor [naam dochter] te regelen. Als [minderjarige] zich aan de voorwaarden houdt en weer thuis komt wonen, vinden de vader en de stiefmoeder het belangrijk dat er iemand van de hulpverlening meekijkt. Zij kunnen het niet alleen en willen ook feedback krijgen.
4.3.
De moeder heeft per Whatsappbericht aan de stiefmoeder haar standpunt doorgegeven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de stiefmoeder dit Whatsappbericht voorgelezen. Hieruit volgt dat de moeder akkoord is met de verlenging van de ondertoezichtstelling en ermee instemt dat [minderjarige] (en [naam dochter] ) bij de vader en de stiefmoeder gaan wonen. De moeder heeft nog aangegeven dat [minderjarige] bij de moeder kan komen logeren.
4.4.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat zij niet wil dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd. Ook wil [minderjarige] het liefst geen ondertoezichtstelling meer en anders voor een kortere periode. Een ondertoezichtstelling vindt zij niet meer nodig. Daarbij komt dat [minderjarige] meerderjarig wil worden verklaard en dat is niet mogelijk zolang er een ondertoezichtstelling is. [minderjarige] wil thuis bij de vader en stiefmoeder wonen en niet langer bij het Babyhuis blijven. Als [minderjarige] nog tot september 2024 bij het Babyhuis moet blijven, zou zij dat zwaar en niet fijn vinden. [minderjarige] leert niets in het Babyhuis en vindt het daar niet fijn. Zo luistert de begeleiding niet naar [minderjarige] en komen [minderjarige] en [naam dochter] niet tot rust. Dit komt onder andere doordat het erg druk is in het Babyhuis en het gebouw erg gehorig is. Ook voelt het voor [minderjarige] alsof de begeleiding haar naar beneden wil halen, omdat zij op alles commentaar krijgt. [minderjarige] geeft aan dat de vader, moeder en stiefmoeder achter haar wens staan om (met afspraken) naar huis te gaan. Zij denkt dat het mogelijk is, omdat de situatie is veranderd en er goede gesprekken zijn gevoerd. Zo heeft [minderjarige] met de moeder afgesproken dat zij zich niet meer zal bemoeien met de opvoeding als [minderjarige] bij de vader en de stiefmoeder woont. Daarnaast is [minderjarige] gaan inzien dat het zelfstandig worden en de opvoeding van [naam dochter] moeilijker is dan zij dacht. [minderjarige] is er niet klaar voor om zelfstandig en alleen te zijn. Zij heeft er behoefte aan om bij haar ouders te zijn en ziet in dat de stiefmoeder haar alleen maar wilde helpen. Daarbij komt dat het [minderjarige] steeds beter lukt om rustig te blijven en niet meteen boos te worden, haar emoties te uiten en dingen bespreekbaar te maken. De moeder helpt haar daarbij. Zij heeft zelf ook therapie gehad. Verder wil [minderjarige] weer naar school, rijlessen volgen, gaan werken en met vriendinnen kunnen afspreken. Op die momenten kan [naam dochter] dan naar de kinderopvang. Ook staat [minderjarige] ervoor open om met een vertrouwenspersoon te praten. Eerder had zij een fijne band met de hulpverlening vanuit [hulpverlening 1] en [hulpverlening 2] , maar die zijn gestopt toen [minderjarige] naar het Babyhuis ging. Als [minderjarige] terug naar huis gaat, wil zij dat weer oppakken.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 lid 1 en artikel 1:265b lid 1 BW. Zij zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten het Babyhuis, voor vijf maanden verlengen met ingang van 15 juni 2024 en tot 15 november 2024. De overige delen van het verzoek houdt de kinderrechter aan. Zij legt dit hierna uit.
5.4.
De kinderrechter stelt voorop dat zij het positief vindt om te horen dat de situatie is verbeterd, dat het goed gaat met [minderjarige] en [naam dochter] , dat de band en relatie tussen de vader en de stiefmoeder en [minderjarige] hechter is geworden en dat er onderling meer vertrouwen is.
Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog niet is weggenomen en dat de situatie van [minderjarige] (en [naam dochter] ) nog niet zo is dat zij terug thuis bij de vader en de stiefmoeder kunnen wonen. De kinderrechter vindt de situatie op dit moment nog te kwetsbaar om [minderjarige] terug thuis te plaatsen. Zij is dan ook van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (en die van [naam dochter] ). De kinderrechter neemt hierbij in overweging dat de (thuis)situatie in december 2023 erg heftig was met als gevolg dat de volwassenen om [minderjarige] heen, en ook [minderjarige] zelf, vonden dat [minderjarige] niet meer thuis kon wonen. Daarnaast stelt de kinderrechter vast dat er nog geen hulpverlening voor [minderjarige] zelf en hulpverlening gericht op de gezinsdynamiek is ingezet. Dit terwijl [minderjarige] gedragsproblemen heeft/had en er mogelijk sprake is van een trauma. De kinderrechter is van oordeel dat het risico op afbreuk te groot is en dat er een reële kans bestaat dat er een herhaling van de gebeurtenissen zoals in december 2023 zal plaatsvinden als [minderjarige] nu – zonder hulpverlening – naar huis zou gaan. Dat wil de kinderrechter voorkomen. Ook neemt zij hierbij in overweging dat [naam dochter] een jonge, kwetsbare baby is en dat [minderjarige] zelf ook nog maar zestien jaar is. Dat maakt de situatie extra kwetsbaar. De kinderrechter vindt het belangrijk dat het met beide minderjarigen goed blijft gaan.
5.5.
Dat de kinderrechter van oordeel is dat het nu nog te vroeg is om [minderjarige] (en [naam dochter] ) terug thuis te plaatsen, neemt niet weg dat zij vindt dat er moet worden toegewerkt naar de terugthuisplaatsing van [minderjarige] (en [naam dochter] ) bij de vader en de stiefmoeder. De kinderrechter wil hetzelfde als [minderjarige] en de volwassenen om haar heen, namelijk dat [minderjarige] (samen met [naam dochter] ) terug thuis kan wonen. Gelet op het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat er zorgvuldig moet worden toegewerkt naar een terugthuisplaatsing.
Om die reden vindt de kinderrechter het een goed plan als [minderjarige] (en [naam dochter] ) voorlopig bij het Babyhuis blijven en [minderjarige] wordt vrijgesteld van school tot februari 2025, zodat zij voldoende tijd heeft om aan zichzelf te werken. Op die manier is er ook voldoende tijd om de school van [minderjarige] vanaf februari 2025 en de kinderopvang voor [naam dochter] te regelen. Voordat [minderjarige] (en [naam dochter] ) terug thuis bij de vader en de stiefmoeder kunnen wonen, moet [minderjarige] aan drie voorwaarden voldoen. Ten eerste moet [minderjarige] hulpverlening gericht op haar problematiek accepteren. De kinderrechter vindt het belangrijk dat [minderjarige] aan zichzelf en haar gedragsproblemen gaat werken, waarbij ook op korte termijn (door een psycholoog) zal worden onderzocht of er sprake is van een trauma. Ten tweede moet er hulpverlening gericht op de gezinsdynamiek worden ingezet, zodat [minderjarige] , de vader, de moeder en de stiefmoeder meer inzicht krijgen in hoe de gezinsdynamiek werkt en hoe die gezinsdynamiek kan worden verbeterd. De kinderrechter vindt het belangrijk dat hierbij aandacht wordt besteed aan de onderlinge spanningen en de verschillende meningen en hoe [minderjarige] daarmee kan omgaan. Ten derde moet [minderjarige] in de komende periode starten met dagbesteding en/of een baantje. Dit mede zodat [minderjarige] kan wennen aan het (school)ritme voor als zij weer thuis bij de vader en de stiefmoeder woont.
De kinderrechter benadrukt dat de vader, de stiefmoeder en de GI tijdens de mondelinge behandeling hebben ingestemd met deze voorwaarden. Zij willen dat [minderjarige] (en [naam dochter] ) weer thuis komen wonen, maar begrijpen dat [minderjarige] eerst aan zichzelf moet gaan werken. Verder merkt de kinderrechter op dat het tempo afhankelijk zal zijn van de termijn waarop de hulpverlening en/of de dagbesteding kan starten en in hoeverre [minderjarige] , en de volwassenen om [minderjarige] heen, bereid zijn om aan de voorwaarden mee te werken. Zodra [minderjarige] aan de voorwaarden voldoet en er een verbetering te zien is, kan het zijn dan [minderjarige] (en [naam dochter] ) eerder naar huis kunnen. Dit laat de kinderrechter over aan de beoordeling van de GI.
5.6.
Aan de vader, de moeder en de stiefmoeder geeft de kinderrechter mee dat het belangrijk is dat zij met de GI, de hulpverlening en met elkaar blijven communiceren en samenwerken. Het is van belang dat de volwassenen om [minderjarige] heen samen optrekken en één lijn hanteren en dit ook zo naar [minderjarige] uitdragen, ook op de momenten dat zij zelf anders over de situatie denken. Er moet worden voorkomen dat [minderjarige] klem raakt tussen de verschillende meningen van de volwassenen om haar heen.
Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij er alles aan zal doen om dat te bewerkstelligen, waarbij de GI ook de moeder en [minderjarige] zelf moet motiveren om mee te werken aan het traject en de voorwaarden. Mocht dat niet of onvoldoende lukken, gaat de kinderrechter er vanuit dat de GI de nodige stappen zal ondernemen. Ook gaat de kinderrechter er vanuit dat de GI passende hulpverlening gericht op de problematiek van [minderjarige] en gericht op de gezinsdynamiek zal inzetten, dat de GI met het Babyhuis in gesprek zal gaan over de inzet van dagbesteding voor [minderjarige] en zal onderzoeken of het mogelijk is dat [minderjarige] en [naam dochter] – naast dat zij één dag per weekend naar huis gaan – één weekend per maand thuis slapen.
5.7.
Nu de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van vijf maanden worden verlengd en de overige delen van het verzoek worden aangehouden, verwacht de kinderrechter dat de GI uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum de partijen en de griffie van de rechtbank schriftelijk zal informeren over het verloop van de maatregelen, het standpunt van de GI over de resterende delen van het verzoek en aangeeft of er een mondelinge behandeling nodig is.
5.8.
De kinderrechter zal de beslissing ten aanzien van [minderjarige] uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 15 juni 2024 tot 15 november 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een Babyhuis, met ingang van 15 juni 2024 en tot 15 november 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing ten aanzien van de resterende delen van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing aan tot
15 oktober 2024 PRO FORMAen verzoekt de GI om uiterlijk op deze datum schriftelijk te rapporteren over het verloop van de maatregelen, te berichten of de resterende delen van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd en te berichten of er een mondelinge behandeling nodig is;
6.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en
op schrift gesteld op 7 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.