ECLI:NL:RBZWB:2024:3819

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
C/02/421839 / JE RK 24-778
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in afwachting van onderzoeken

Op 29 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen nog niet is weggenomen en dat de situatie zodanig is dat een terugplaatsing bij de moeder op dit moment niet mogelijk is. De moeder heeft weliswaar aangegeven dat zij voor de kinderen kan zorgen, maar de kinderrechter oordeelt dat er nog onderzoek nodig is naar de opvoedvaardigheden van de moeder en de situatie van de kinderen. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, wat door de kinderrechter is toegewezen. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd tot 29 oktober 2024, met de verwachting dat er voor die tijd duidelijkheid komt over het perspectief van de kinderen. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder blijft communiceren en samenwerken met de hulpverlening en de GI. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers: - C/02/421839 / JE RK 24-778 (
[minderjarige 1])
- C/02/421841 / JE RK 24-779 (
[minderjarige 2])
Datum uitspraak: 29 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.L.J. de Vos te Goes.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de verzoekschriften met bijlagen van de GI van 19 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 26 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige 1] , die vooraf en apart is gehoord;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van 14 juni 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 14 juni 2021 en tot 14 juni 2022. Ook is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij het [pleeggezin] , met ingang van 14 juni 2021 en tot 14 december 2021. Ten aanzien van [minderjarige 2] is met ingang van 14 juni 2021 en tot 14 december 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend.
2.3.
Bij beschikking van 9 december 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, met ingang van 14 december 2021 en tot 14 juni 2022. Bij diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd, met ingang van 14 december 2021 en tot 14 juni 2022.
2.4.
Bij beschikking van 14 april 2022 is ten aanzien van [minderjarige 1] een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 14 april 2022 en tot 28 april 2022, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 15 april 2022 is toestemming aan de GI verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] van een voorziening voor pleegzorg naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een crisisplek van [jeugdzorg 1] , met ingang van 15 april 2022 en tot 28 april 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van 20 april 2022 is – definitief – toestemming aan de GI verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] van een voorziening voor pleegzorg naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een crisisplek van [jeugdzorg 1] , met ingang van 28 april 2022 en tot 14 juni 2022. In die beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 28 april 2022 en tot 20 mei 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.7.
Bij beschikking van 13 mei 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd, met ingang van 14 juni 2022 en tot 14 juni 2023. Bij diezelfde beschikking is het restant van het eerder aangehouden verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder toegewezen, met ingang van 20 mei 2022 en tot 14 juni 2022. Bij diezelfde beschikking is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd van 14 juni 2022 en tot 14 juni 2023. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is bij genoemde beschikking verlengd, met ingang van 14 juni 2022 en tot 14 juni 2023.
2.8.
Bij beschikking van 12 juni 2023 is de ondertoezichtstelling [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd, met ingang van 14 juni 2023 en tot 14 juni 2024. Bij diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 14 juni 2023 en tot 14 december 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.9.
Bij beschikking van 5 december 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 14 maart 2024.
2.10.
Bij beschikking van 27 februari 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 14 maart 2024 en tot 14 juni 2024 verlengd. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter het verzoek verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] afgewezen nu hij niet langer in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verblijft, maar sinds 12 februari jl. in een pleeggezin.
2.11.
Bij beschikking van 13 maart 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 14 maart 2024 en tot 14 juni 2024.
2.12.
Bij beschikking van 26 april 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 26 april 2024 en tot 14 juni 2024.
2.13.
Op grond van laatst genoemde beschikking verblijft [minderjarige 1] bij [afdeling 1] ( [jeugdzorg 2] ) in [plaats 1] . [minderjarige 2] verblijft sinds 5 april jl. bij [afdeling 2] ( [jeugdzorg 1] ) in [plaats 2] .

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. Tevens verzoekt de GI (naar de kinderrechter begrijpt) een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken en bevestigt dat er voor [minderjarige 2] een verlenging (en geen verlening) van de machtiging tot uithuisplaatsing nodig is. De GI licht toe dat de moeder na de mondelinge behandeling een afspraak met de begeleidster van [ggz-instelling] heeft over het onderzoek gericht op de vraag of [minderjarige 1] terug naar huis kan. De begeleidster en de moeder zullen dan afspraken maken over wanneer het onderzoek kan starten en wanneer [minderjarige 1] bij de moeder kan zijn, zodat er een observatie kan plaatsvinden. Dit is ook afhankelijk van het werk van de moeder en de financiële middelen. De GI geeft aan dat het de verwachting is dat het onderzoek ongeveer drie maanden in beslag zal nemen. Wat betreft [minderjarige 2] benoemt de GI dat hij sinds april 2024, na een periode in het pleeggezin, weer bij [afdeling 2] verblijft. Daar doet [minderjarige 2] het goed. De groep is vertrouwd voor hem. [minderjarige 2] en de moeder willen dat hij terug thuis gaat wonen. Uit onderzoek is eerder gebleken dat dat niet passend is, maar de GI begrijpt ook dat het onderzoek van een tijd geleden is en dat de omstandigheden van de moeder zijn veranderd. De GI is bereid om hierover met de moeder en de begeleidster van [ggz-instelling] in gesprek te gaan. In ieder geval vindt de GI het belangrijk dat het perspectief van beide kinderen op korte termijn duidelijk wordt en daarmee ook – middels onderzoek – de vraag of een terugthuisplaatsing van de kinderen mogelijk en passend is. Temeer ook omdat [afdeling 2] heeft aangegeven dat [afdeling 2] geen passende plek voor [minderjarige 2] is en hij daar niet kan blijven. Het is een behandelgroep, maar [minderjarige 2] wordt niet behandeld. Verder benoemt de GI nog dat er zorgsignalen vanuit [afdeling 2] zijn gemeld. De GI wil hierover met de moeder (en haar advocaat) in gesprek. Ook wil de GI randvoorwaarden met de moeder afspreken, voordat het onderzoek vanuit [ggz-instelling] van start kan gaan. Tot slot vindt de GI het belangrijk dat de bezoekmomenten worden geëvalueerd.
4.2.
Namens de moeder heeft de advocaat verzocht om de maatregelen voor beide kinderen voor de duur van drie maanden te verlengen onder aanhouding van het restant. Dit in afwachting van de resultaten van het onderzoek en het advies van [ggz-instelling] . Het is belangrijk dat er vinger aan de pols wordt gehouden, omdat het onderzoek al vaker is uitgesteld. Zo zou het onderzoek voor [minderjarige 1] in maart 2024 starten, maar dit is niet gebeurd. Dat vindt de moeder jammer. De moeder doet haar best, werkt overal aan mee en past haar systeem en ritme aan, maar er zit onvoldoende tot geen vooruitgang in. De komende drie weken is de moeder niet beschikbaar, maar daarna gaat zij op zoek naar een andere baan die beter aansluit bij de (fulltime) zorg en opvoeding voor de kinderen. Dat de moeder de komende periode niet beschikbaar is, heeft ermee te maken dat zij is gaan schuiven met haar werk om in maart 2024 vrij te zijn voor het onderzoek dat in die periode van start zou gaan. Verder is de moeder nog steeds van mening dat de kinderen terug naar huis kunnen. Zij kan voor beide kinderen zorgen. Dat doet de moeder ook één weekend per veertien dagen en dat gaat erg goed. De moeder wil dat het perspectief voor beide kinderen duidelijk wordt en dat op korte termijn wordt onderzocht of zij terug thuis kunnen wonen. Dit geldt zeker ook voor [minderjarige 2] , omdat hij niet bij [afdeling 2] kan blijven.
4.3.
[minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter verteld dat zij bij [afdeling 1] verblijft. Dat gaat volgens [minderjarige 1] op zich wel oké, maar het is niet waar zij zou willen zijn. [minderjarige 1] wil het liefst terug bij de moeder wonen. Ook de school in [plaats 3] is op zich wel oké, maar het is niet echt leuk. [minderjarige 1] kropt emoties op en deze komen soms tot uiting op school. Zo heeft zij een uitbarsting op school gehad. Verder vindt [minderjarige 1] het fijn dat zij één weekend per veertien dagen bij de moeder is. Wel is het wennen om weer samen met haar broertje te zijn. Daarnaast vindt [minderjarige 1] het lastig als gemaakte afspraken niet worden nagekomen. Zo was er afgesproken dat er in maart 2024 een traject zou starten, waarbij [minderjarige 1] een hele week bij de moeder zou zijn. Dat traject is nog steeds niet gestart. Ook vindt zij het niet leuk dat de vorige jeugdbeschermer zonder afscheid te nemen, is weggegaan. [minderjarige 1] vindt het goed als de GI betrokken blijft, maar zou het vervelend vinden als de nieuwe jeugdbeschermer maar voor een korte periode blijft. Verder vertelt [minderjarige 1] dat zij op dit moment geen buddy heeft. Het lijkt haar wel fijn om met iemand te praten over onder andere haar gevoelens. Voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat dit een vrouw is en dat die persoon weet hoe zij met [minderjarige 1] moet omgaan. Ook vindt [minderjarige 1] het fijn als zij een week of een paar dagen van te voren weet wanneer de buddy komt. Tot slot geeft [minderjarige 1] haar leven op dit moment het cijfer 6, terwijl dat de vorige keer nog een 4 was.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 lid 1 en artikel 1:265b lid 1 BW. Zij zal de verzoeken tot het verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder toewijzen met ingang van 14 juni 2024 en tot 29 oktober 2024, onder aanhouding van de overige delen van de verzoeken. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.4.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen nog niet is weggenomen en dat de situatie van de kinderen op dit moment nog niet zo is dat zij weer thuis bij de moeder kunnen wonen. Ook de moeder zelf begrijpt dat een terugthuisplaatsing van de kinderen op dit moment nog te vroeg is. Zowel (de advocaat van) de moeder als de GI hebben wel aangegeven dat zij het belangrijk vinden dat er op korte termijn duidelijkheid komt over het perspectief van kinderen. Dat vindt de kinderrechter ook. Voor [minderjarige 2] is dit meer urgent geworden, omdat hij na een korte periode in het pleeggezin sinds april jl. weer bij [afdeling 2] verblijft. [minderjarige 2] doet het goed bij [afdeling 2] , maar hij kan daar niet blijven. [afdeling 2] is een behandelgroep en [minderjarige 2] krijgt geen behandeling. Wat betreft [minderjarige 1] is (in ieder geval) in februari 2024 al besproken dat het traject van Goed Genoeg Ouderschap zal worden ingezet om te kunnen beoordelen of de moeder over voldoende en afdoende opvoedvaardigheden beschikt teneinde [minderjarige 1] terug thuis te kunnen plaatsen. Het ging op dat moment niet goed met [minderjarige 1] en er waren veel zorgen over haar. Tijdens het gesprek met [minderjarige 1] is het de kinderrechter gebleken dat het beter met [minderjarige 1] lijkt te gaan. Zij geeft haar leven op dit moment het cijfer 6, terwijl dat voorheen een 4 was. Dat neemt niet weg dat de kinderrechter vindt dat het onderzoek voor [minderjarige 1] op korte termijn moet plaatsvinden. [minderjarige 1] heeft zelf ook aan de kinderrechter verteld dat zij het liefst thuis bij de moeder wil wonen. De kinderrechter stelt vast dat het onderzoek voor [minderjarige 1] in maart 2024 zou plaatsvinden en dat de moeder daarvoor ook tijd vrij had gemaakt, maar dat dat niet is gelukt. Na de mondelinge behandeling heeft de moeder een afspraak met de begeleidster van [ggz-instelling] om te bespreken wanneer het onderzoek voor [minderjarige 1] kan starten en op welke momenten er een observatie gaat plaatsvinden. Voordat het onderzoek van start kan gaan, zal de moeder (en haar advocaat) de randvoorwaarden met de GI moeten bespreken. Wanneer het onderzoek precies van start zal gaan, is ook afhankelijk van het werk van de moeder en de financiële middelen. De moeder heeft toegelicht dat zij de komende drie weken niet beschikbaar is vanwege haar werk, maar dat het onderzoek daarna kan plaatsvinden. Dat de moeder na de komende drie weken van plan is om een andere baan te zoeken die beter aansluit bij de (fulltime) zorg en opvoeding voor de kinderen, vindt de kinderrechter een compliment waard. Zij ziet ook dat de moeder openstaat voor de hulpverlening en hieraan zo goed als mogelijk probeert mee te werken.
Op basis van de bovenstaande informatie concludeert de kinderrechter dat het onderzoek voor [minderjarige 1] in de steigers staat en dat er op zeer korte termijn concrete afspraken zullen worden gemaakt, maar dat het op dit moment nog te vroeg is om de kinderen terug thuis bij de moeder te plaatsen. Zij is dan ook van oordeel dat de uithuisplaatsing van de kinderen nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In dit kader benoemt de kinderrechter dat het fijn zou zijn als de onderzoeker van [ggz-instelling] ook betrokken kan zijn bij het onderzoek gericht op de vraag of [minderjarige 2] terug thuis kan wonen. Juist nu [afdeling 2] heeft aangegeven dat de huidige plek niet passend is voor [minderjarige 2] . De situatie van [minderjarige 2] is hierdoor meer urgent geworden. De GI heeft toegezegd dit te gaan bespreken met de begeleidster van [ggz-instelling] .
Nu de GI heeft aangegeven dat het onderzoek voor [minderjarige 1] ongeveer drie maanden zal gaan duren en er ook voor [minderjarige 2] op korte termijn stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in afwachting van de onderzoeksresultaten en het advies van [ggz-instelling] verlengen tot 29 oktober 2024, waarna tijdens de mondelinge behandeling op [datum] 2024 verder met elkaar zal worden gesproken over de resterende delen van de verzoeken.
5.5.
De kinderrechter gaat er vanuit dat de komende periode wordt benut om de opvoedvaardigheden van de moeder in kaart te brengen en te onderzoeken of [minderjarige 1] (en indien mogelijk ook [minderjarige 2] ) terug thuis bij de moeder kunnen wonen.
Aan de moeder geeft de kinderrechter mee dat het belangrijk is dat zij blijft communiceren en samenwerken met de hulpverlening en de GI. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI immers aangegeven met de moeder (en haar advocaat) in gesprek te willen gaan om onder andere de randvoorwaarden voor het starten van het onderzoek vanuit [ggz-instelling] en de gemelde zorgsignalen te bespreken.
Daarnaast vindt de kinderrechter het nog steeds een goed idee om voor [minderjarige 1] het buddytraject van [naam stichting] in te zetten. Aan de GI geeft de kinderrechter mee dat [minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij openstaat voor een buddy. Voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat dit een vrouw is, dat zij een goede klik met die persoon heeft en dat die persoon weet hoe zij met [minderjarige 1] moet omgaan. Ook vindt [minderjarige 1] het fijn als zij een week of een paar dagen van te voren weet wanneer zij kennis zal gaan maken met haar buddy.
De kinderrechter verwacht dat de GI, twee weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling op [datum] 2024, de moeder en haar advocaat en de griffie van de rechtbank zal informeren over het verloop van de maatregelen, de resultaten van het onderzoek en het advies van [ggz-instelling] en het standpunt van de GI daaromtrent. De kinderrechter gaat er vanuit dat de GI een uitgebreide update zal geven, welke is voorzien van zoveel mogelijk relevante stukken zoals de resultaten van het onderzoek en het advies van [ggz-instelling] . Ook verwacht de kinderrechter, ingevolge artikel 1:265j lid 3 BW, dat de GI ten aanzien van beide kinderen het advies van de Raad voor de Kinderbescherming zal overleggen, nu de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing van beide kinderen twee jaar of langer heeft geduurd. Daarnaast vindt de kinderrechter het belangrijk dat ook (de advocaat van) de moeder voorafgaand of tijdens de mondelinge behandeling op [datum] 2024 aangeeft hoe zij de afgelopen periode heeft ervaren en wat haar standpunt is. Hierbij gaat de kinderrechter er vanuit dat de moeder reëel is en het ook aangeeft als er dingen zijn die (nog) niet goed gaan.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing ten aanzien van de kinderen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 14 juni 2024 en tot 29 oktober 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 14 juni 2024 en tot 29 oktober 2024;
6.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 14 juni 2024 en tot 29 oktober 2024;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
houdt het resterende deel van de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aan tot de
mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [uur]bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in het gerechtsgebouw aan de Kousteensedijk 2 (4331 JE) te Middelburg in afwachting van de briefrapportage van de GI over het verloop van de maatregelen, de stand van zaken waaronder de resultaten van het onderzoek en het advies van [ggz-instelling] en te berichten of de resterende delen van de verzoeken al dan niet worden gehandhaafd (een en ander dient uiterlijk 8 oktober 2024 aan de griffie van de rechtbank toegestuurd te worden);
6.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als een oproeping voor de mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [uur] voor de moeder en haar advocaat en de GI;
6.7.
bepaalt dat [minderjarige 1] per aparte brief voor een gesprek met de kinderrechter zal worden opgeroepen;
6.8.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en
op schrift gesteld op 7 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.