ECLI:NL:RBZWB:2024:3823

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
C/02/420650 FA RK 24-1473
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag over minderjarigen na scheiding van ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezamenlijk gezag over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder en de stiefvader hebben verzocht om gezamenlijk gezag, ondanks hun scheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder sinds 2013 alleen met het gezag over de kinderen is belast en dat de stiefvader in nauwe persoonlijke betrekking tot de kinderen staat. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2024 hebben de kinderen hun wens geuit om de relatie met de stiefvader voort te zetten, wat door de Raad voor de Kinderbescherming werd ondersteund. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de wettelijke vereisten voor gezamenlijk gezag is voldaan, en dat de belangen van de kinderen niet in het gedrang komen. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat het gezag voortaan gezamenlijk zal worden uitgeoefend door de moeder en de stiefvader. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden gevolgd, ook als er beroep wordt ingesteld. Tevens is de griffier verzocht om een aantekening te maken in het gezagsregister.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/420650 FA RK 24-1473
Datum uitspraak: 6 juni 2024
beschikking betreffende gezag
in de zaak van
[de stiefvader], hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Hofland te Breda,
en
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Hofland te Breda.
De rechtbank merkt als informant aan:
[de biologische vader], hierna te noemen: de biologische vader,
wonende te [woonplaats 2] .
Betreffende de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] ,
(hierna te noemen: [minderjarige 1] );
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats] ,
(hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda ,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de volgende stukken:
- het op 15 maart 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de brief met bijlagen van mr. Hofland van 25 maart 2024, ingekomen bij de griffie op 27 maart 2024.
1.2
Op 30 mei 2024 heeft de rechtbank het verzoek behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad. Omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] graag bij de mondelinge behandeling aanwezig wilden zijn, heeft de rechtbank dit toegestaan. Zij waren bij de laatste vijf minuten van de mondelinge behandeling aanwezig.
1.3
Hoewel daartoe correct opgeroepen is de biologische vader niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De rechtbank besluit de mondelinge behandeling voort te zetten bij zijn afwezigheid.
1.4
Met bijzondere toestemming is bij de mondeling behandeling aanwezig een rechter in opleiding.
1.5
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan hebben zij gebruik gemaakt op 27 mei 2024.

2.De feiten

2.1
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren uit het huwelijk van de moeder en de biologische vader.
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 september 2013 heeft de rechtbank
bepaald dat de moeder voortaan alleen met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is belast.
2.3
Bij Koninklijk besluit van 17 maart 2021 dragen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de achternaam van de stiefvader.
2.4
Bij beschikking van deze rechtbank van [datum] 2024, bekend onder kenmerk C/02/411501 / FA RK 23-3170, is in het huwelijk van de moeder en de stiefvader de echtscheiding uitgesproken.
2.5
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder en de stiefvader.

3.Het verzoek

3.1
De moeder en de stiefvader verzoeken de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat zij voortaan gezamenlijk zijn belast met het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

4.De standpunten

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is namens de moeder en de stiefvader is, samengevat, het volgende aangevoerd. Hoewel de moeder en de stiefvader hebben besloten om te scheiden, willen zij wel gezamenlijk de verantwoordelijkheid blijven dragen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder en de stiefvader hebben tijdens hun huwelijk, en ook daarvoor, altijd gezamenlijk de beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] genomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven zelf aan dat zij willen dat er zo min mogelijk verandert en dat zij zo goed mogelijk contact blijven houden met de stiefvader en zij zijn achternaam willen behouden, ondanks de scheiding. In de visie van de moeder en de stiefvader doet gezamenlijk gezag recht aan de situatie die er tijdens het huwelijk en voorafgaand was. Tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de en de biologische vader is er sinds 2011 geen contact meer.
4.2
Bij de mondelinge behandeling wordt in aanvulling op het verzoek door en namens de moeder en de stiefvader, samengevat, nog het volgende aangevoerd. Ondanks dat zij gescheiden zijn wonen de moeder en de stiefvader nog samen en ondernemen zij gezamenlijke activiteiten. Zo eet het gezin bijvoorbeeld gezamenlijk. De moeder en de stiefvader achten zich goed in staan om over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te overleggen. Zij zijn ervan overtuigd dat dit zo blijft, ook als zij niet meer samen wonen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mogen immers niet de dupe worden van de scheiding.
4.3
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. De Raad kan instemmen met het verzoek. De moeder en de stiefvader verdienen complimenten over hoe zij met de situatie van hun scheiding omgaan. De Raad hoort dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] achter het verzoek staan. Gelet op hetgeen de moeder en de stiefvader hierover verklaren ziet de Raad geen risico’s in het gezamenlijk gezag.
4.4
Tijdens het gesprek met de kinderrechter hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangegeven dat zij een fijne band hebben met de stiefvader. Zij willen de relatie met hem voortzetten, ook na de scheiding.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
5.2
Het tweede lid van voormeld artikel bepaalt dat in het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder het verzoek slechts wordt toegewezen indien:
( a) de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende tenminste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad en
( b) de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
5.3
Het derde lid van artikel 1:253t BW bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
5.4
De rechtbank overweegt als volgt en kan daarover ook kort zijn.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat aan de wettelijke vereisten als bedoeld in artikel 1:253t BW wordt voldaan. De stiefvader staat in nauwe betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Bovendien hebben de moeder en de stiefvader gedurende tenminste een aaneengesloten periode van een jaar voorafgaande aan dit verzoek gezamenlijk de zorg gehad voor beide kinderen en is de moeder ten minste gedurende een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag over beide kinderen belast geweest. De toewijzing van het verzoek zal de huidige situatie formaliseren. Daar staat onder de gegeven omstandigheden de echtscheiding van de moeder en de stiefvader niet aan in de weg. De rechtbank betrekt in het oordeel ook dat de wens van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] duidelijk is: zij zien voor de stiefvader een rol weggelegd in hun opvoeding, zoals tot heden altijd ook zo is geweest. Met de biologische vader is er al jaren geen contact meer.
5.5
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het verzoek van de moeder en de stiefvader zal toewijzen, wat betekent dat de stiefvader voortaan gezamenlijk met de moeder met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is belast. De rechtbank zal de toewijzende beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
5.6
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder sub a, van het Besluit gezagsregisters tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal sturen aan gezagsregister om daarin de gewijzigde gezagssituatie aan te tekenen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats] ,
voortaan gezamenlijk zal worden uitgeoefend door de moeder, [de moeder] , en de stiefvader [de stiefvader] ;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.