Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
Inleiding
Feiten
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 januari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 november 2022 beoordeeld. De belanghebbende, eigenaar van een twee-onder-een-kapwoning, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar op € 348.000 is vastgesteld. De rechtbank heeft op 4 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, maar de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door [naam] en [taxateur 1].
De rechtbank overweegt dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op basis van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen in de omgeving wordt meegenomen. De heffingsambtenaar heeft een rapport overgelegd waarin de waarde van de woning is onderbouwd met referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn.
Daarnaast gaat de rechtbank niet in op de stellingen van de belanghebbende over de verschillen tussen zijn woning en de referentiewoningen, omdat deze niet onderbouwd zijn. Ook het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar wordt afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed krijgt en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt.