ECLI:NL:RBZWB:2024:3893

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
10752400 CV EXPL 23-3143
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Swaanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van uitgeleende arbeidskrachten met betwisting van overeenkomst

In deze civiele procedure heeft eiser, H.O.D.N. [handelsnaam 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, H.O.D.N. [handelsnaam 2], wegens onbetaalde facturen voor uitgeleende arbeidskrachten. Eiser heeft op 22 juni 2023 een factuur van € 720,00 gestuurd voor 18 uur werk, maar gedaagde heeft deze niet betaald. Gedaagde erkent wel een deel van de vordering, namelijk € 400,00 voor de uren van [naam 2], maar betwist de uren van [naam 1] en stelt dat hij pas hoeft te betalen na ontvangst van een gecorrigeerde factuur.

De kantonrechter heeft de vordering van eiser beoordeeld en vastgesteld dat gedaagde niet gerechtigd is om de betaling op te schorten, ook al is er geen gecorrigeerde factuur verstuurd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde € 400,00 moet betalen voor de uren van [naam 2] en daarnaast € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. De overige vordering van eiser is afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was.

Gedaagde is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn begroot op € 526,84. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, met wettelijke rente over het verschuldigde bedrag vanaf de vervaldatum van de factuur. Het vonnis is uitgesproken op 8 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10752400 \ CV EXPL 23-3143
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [handelsnaam 1],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Juristu Incassodiensten B.V.,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [handelsnaam 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 oktober 2023 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis met producties;
- de conclusie van dupliek.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft naar aanleiding van een Facebook-oproep van [gedaagde] twee arbeidskrachten (hierna te noemen: [naam 1] en [naam 2] ) uitgeleend. De kosten bedragen € 40,00 per uur per persoon.
2.2.
Op 22 juni 2023 heeft [eiser] een bedrag van € 720,00 aan [gedaagde] gefactureerd voor 18 uur. De betaaltermijn is op 6 juli 2023 verstreken. [gedaagde] heeft de factuur niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 788,00 (bestaande uit een hoofdsom van € 680,00 en incassokosten van € 108,00), vermeerderd met rente en proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat partijen een overeenkomst hebben gesloten, op grond waarvan [eiser] personeel heeft uitgeleend aan [gedaagde] . [gedaagde] is daarvoor het overeengekomen tarief van € 40,00 per uur verschuldigd. Omdat de uiterlijke betaaltermijn inmiddels is verstreken, moet [gedaagde] ook incassokosten en rente betalen.
3.3.
[gedaagde] erkent dat hij de uren die [naam 2] heeft gewerkt (10 uur), moet betalen. De uren die [naam 1] gewerkt heeft, komen echter niet voor zijn rekening. Dit gedeelte van de vordering moet daarom worden afgewezen. Hiertoe voert [gedaagde] aan dat zijn vader [naam 1] heeft ingehuurd. [eiser] was daarvan op de hoogte. [gedaagde] heeft zijn Facebook-oproep mede namens zijn vader gedaan. [eiser] heeft de vader van [gedaagde] ook gesproken. Bovendien heeft [eiser] 8 uur voor [naam 1] in rekening gebracht, terwijl [naam 1] slechts 7 uur voor de vader van [gedaagde] heeft gewerkt. Tot slot vindt [gedaagde] dat hij [eiser] pas hoeft te betalen als hij een gecorrigeerde factuur heeft ontvangen. Zijn boekhouding klopt anders niet.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] erkent dat hij nog € 400,00 aan [eiser] moet betalen in verband met de uren die [naam 2] voor hem heeft gewerkt. Dit gedeelte van de vordering is daarom toewijsbaar, tenzij het beroep van [gedaagde] op opschorting van de betaling slaagt. Dit is echter niet het geval. Dat [eiser] (nog) geen gecorrigeerde factuur naar [gedaagde] heeft verstuurd, is namelijk geen gegronde reden om de betaling op te schorten. De opschorting is dus niet gerechtvaardigd (artikel 6:262 lid 2 BW). Overigens kan de kantonrechter [eiser] ook niet bevelen om een gecorrigeerde factuur naar [gedaagde] te versturen. [gedaagde] heeft dit namelijk niet gevorderd.
4.2.
De uren van [naam 1] hoeft [gedaagde] echter niet te betalen. [eiser] heeft alleen weersproken dat hij met de vader van [gedaagde] heeft gesproken. Dat de Facebook-oproep van [gedaagde] ook namens zijn vader is gedaan, wordt door [eiser] niet betwist. Uit de door [eiser] overgelegde WhatsApp-correspondentie met [gedaagde] blijkt verder dat [gedaagde] de bedrijfsgegevens van zijn vader aan [eiser] heeft doorgegeven. Dit betekent dat [eiser] dit gedeelte van zijn vordering tegenover de stellingen [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd. Het resterende gedeelte van de hoofdsom van € 280,00 zal daarom worden afgewezen.
4.3.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. Bij een hoofdsom van € 400,00 hoort een tarief van € 60,00, zo is bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter wijst daarom € 60,00 toe.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
400,00
- buitengerechtelijke incassokosten
60,00
+
totaal
460,00
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
460,00
4.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom wordt niet weersproken en zal worden toegewezen. Over de proceskostenveroordeling wordt geen wettelijke rente toegewezen, omdat [eiser] dit niet heeft gevorderd.
4.6.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,84
- griffierecht
214,00
- salaris gemachtigde
164,00
(2,00 punten × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
526,84

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 460,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 400,00 vanaf 6 juli 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 526,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.