ECLI:NL:RBZWB:2024:3934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
02/273433-23 en 02/066034-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Combee
  • A. Hamburger
  • J. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Diefstal van wiet en openlijke geweldpleging door minderjarige

Op 10 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2007, die betrokken was bij twee strafbare feiten: diefstal van wiet uit een woning en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 27 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte de diefstal op 17 augustus 2023 in [plaats 3] en de openlijke geweldpleging op 28 augustus 2022 in [plaats 4]. De verdachte heeft beide feiten bekend, maar de verdediging heeft verzocht om een gedeeltelijke vrijspraak voor de openlijke geweldpleging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de wiet heeft gestolen en dat hij openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer]. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft een werkstraf van 50 uur opgelegd, alsook een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en verplichtingen ten aanzien van hulpverlening en schoolgang.

Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 400,- toegewezen aan de benadeelde partij [aangeefster] voor immateriële schade, en de vordering van mr. S. van Steenberge is niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op de feiten. Het vonnis is uitgesproken door de kinderrechters M. Combee, A. Hamburger en J. Hendriks, in aanwezigheid van griffier Van Diepen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/273433-23 en 02/066034-23 (ttz gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juni 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [plaats 1] ( [land] )
wonende [adres 1]
thans verblijvende bij [instelling] : [adres 2] te [plaats 2]
raadsman mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 27 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn de zaken overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/273433-23:
op 17 augustus 2023 samen met anderen wiet heeft gestolen uit een woning te [plaats 3] .
02/0660034-23:
op 28 augustus 2022 te [plaats 4] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/273433-23:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachten wiet heeft gestolen uit de woning en baseert zich daarbij op de aangifte door [aangeefster] , de getuigenverklaring van [getuige 1] en de bekennende verklaring van verdachte. Er is vooraf een plan gemaakt door verdachte en medeverdachten, verdachte had een rol tijdens de diefstal en hij heeft gedeeld in de buit.
02/0660034-23:
Ook de openlijke geweldpleging acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte door [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [getuige 2] waarin verdachte met naam wordt genoemd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/273433-23:
Verdachte bekent de diefstal met de medeverdachten te hebben gepleegd.
02/0660034-23:
Verdacht bekent ook betrokkenheid bij het openlijk geweld. Verdachte zegt zelf dat hij één klap heeft gegeven. De verdediging verzoekt dan ook alleen het eerste gedachtestreepje:
- meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) op/tegen/in het gezicht, althans het lichaam te slaan/stompen/stoten (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen); bewezen te verklaren en verdachte van de andere twee gedachtestreepjes partieel vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/273433-23:
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- het proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 27 mei 2024.
02/0660034-23:
Verdachte heeft de openlijke geweldpleging bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] ;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 27 mei 2024.
Door de verdediging is verzocht verdachte alleen te veroordelen voor het eerste gedachtestreepje en van het tweede en derde gedachtestreepje partieel vrij te spreken. Verdachte was er op 28 augustus 2022 bij aanwezig toen er te [plaats 4] openlijk geweld werd gepleegd tegen [slachtoffer] . Daarbij hebben alle beschreven geweldshandelingen plaatsgevonden. Verdachte bekent ook dat hij deze [slachtoffer] éénmaal met gebalde vuist tegen het gezicht heeft geslagen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Het is hierbij niet van belang wie welke feitelijke geweldshandeling heeft verricht. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit voor alle geweldshandelingen wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/273433-23:
op 17 augustus 2023 te [plaats 3] , gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met anderen,
in een woning, te weten [adres 3] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich tegen de wil van de rechthebbende bevonden, een hoeveelheid wiet, die geheel aan [getuige 1] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
02/0660034-23:
op 28 augustus 2022 te [plaats 4] , gemeente Sluis, openlijk, te weten aan de [weg] , in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer]
- meermalen met gebalde vuist tegen het gezicht, althans het lichaam te slaan ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen en
- vervolgens meermalen, met geschoeide voettegen het hoofd, althans het lichaam heeft geschopt en
- vervolgens meermalen, met gebalde vuist tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 50 uur, subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie. Daarnaast vordert de officier van justitie op te leggen een jeugddetentie van 3 maanden, geheel voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), waarbij het toezicht zal worden uitgevoerd door het Leger des Heils als gecertificeerde instelling.
Daarnaast verzoekt de officier van justitie de rechtbank om een maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen, waarbij het verdachte wordt verboden om contact te hebben met [aangeefster] en [getuige 1] voor de duur van één jaar, waarbij drie dagen vervangende jeugddetentie zal worden opgelegd per overtreding van voornoemde verboden. Zij heeft daarbij gevorderd dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging wordt verzocht bij het bepalen van de straf er rekening mee te houden dat voor verdachte in het civiele kader al hulpverlening is ingezet en is gewerkt aan het verlagen van het recidiverisico. Verdachte verblijft in ieder geval nog tot 22 juni 2024 bij [instelling] te [plaats 2] , ondanks dat dit niet de juiste plek is voor verdachte. De verdediging verzoekt verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Verzocht wordt om daarnaast geen werkstraf meer op te leggen, aangezien verdachte al 17 dagen in voorarrest heeft gezeten en nu al weer twee maanden in het civiele kader gesloten is geplaatst.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de delicten
Op 17 augustus 2023 heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal van een hoeveelheid wiet uit een woning. Verdachte is, nadat zij dit met elkaar hadden afgesproken, samen met de twee medeverdachten naar de woning aan de [adres 3] te [plaats 3] gegaan, waar de twee medeverdachten, beiden met bivakmuts op, de woning zijn binnen gegaan, terwijl verdachte op de uitkijk bleef staan. Op dat moment was [aangeefster] in de woning aanwezig en kwam met de medeverdachten oog in oog te staan. Door deze diefstal uit haar woning is het veiligheidsgevoel van [aangeefster] in algemene zin aangetast: zij is continu angstig, heeft nachtmerries en last van hartkloppingen. Zij heeft geen veilig gevoel meer in haar eigen huis. De diefstal uit de woning is voor het slachtoffer een traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kan hebben. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot samen met de medeverdachten door middel van de diefstal snel aan wiet te willen komen. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
Op 28 augustus 2022 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] , die op dat moment werkzaam was als beveiliger. Nadat [slachtoffer] op verzoek van de eigenaresse van [cafe] naar het café was gegaan, omdat daar een opstootje was ontstaan, heeft hij geprobeerd de onenigheid te sussen. [slachtoffer] werd tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als beveiliger belaagd door een groep jongeren waarbij hij naar de grond werd gewerkt en meerdere klappen en schoppen heeft gehad. Hij heeft hierdoor ook letsel opgelopen.
Verdachte heeft door de openlijke geweldpleging niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook de openbare veiligheid geschaad, wat leidt tot gevoelens van onrust in de samenleving.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten en dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.
Rapport Raad voor de Kinderbescherming
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de Raad van 14 mei 2024 dat over verdachte is opgemaakt. Door de Raad worden binnen de verschillende domeinen beschermende en risicofactoren gezien. Verdachte heeft in het verleden verschillende ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Deze gebeurtenissen lijken deels gerelateerd te zijn aan de opvoeders dan wel de opvoedsituatie. Verdachte is in maart 2024 in een psychose geraakt, waarna hij bij Emergis heeft verbleven. Op dit moment verblijft verdachte bij [instelling] te [plaats 2] op basis van machtiging gesloten jeugdhulp in het civiele kader.
De Raad heeft zorgen over de daginvulling van verdachte. Hij is van school gestuurd nadat hij een leraar heeft bedreigd terwijl hij een mes vast had. Ook heeft de Raad zorgen over het middelengebruik van verdachte, namelijk blowen. Middelengebruik remt impulsen, waardoor de kans wordt vergroot dat verdachte in gevaarlijke of risicovolle situaties terecht komt en hij zich wellicht sneller laat beïnvloeden door anderen. Ook heeft het blowen invloed op de medicatie die verdachte slikt tegen psychoses. Ten slotte heeft de Raad zorgen over de houding van verdachte. Hij toont geen medeleven met de slachtoffers en lijkt zich niet in te kunnen of willen inleven in de slachtoffers.
Ook worden er beschermende factoren gezien. Verdachte verblijft momenteel bij [instelling] , waardoor hij op dit moment geen mogelijkheden heeft om middelen te gebruiken, er zicht is op wat verdachte doet en er geen mogelijkheden zijn dat hij met vrienden in risicovolle situaties terecht komt.
De Raad heeft afgewogen welke straf op dit moment een passende strafrechtelijke reactie is voor verdachte. Ondanks dat verdachte nog verschillende vaardigheden kan leren op het gebied van sociale vaardigheden en inzichten in middelengebruik, lijkt een leerstraf op dit moment niet passend. Verdachte is niet gemotiveerd voor de inzet van een leerstraf en er is verschillende hulpverlening betrokken die het vergroten van deze vaardigheden met hem kan oppakken.
De Raad vindt het belangrijk dat er voor verdachte de komende periode gefocust wordt op diagnostiek, zodat er gekeken kan wordt wat hij nodig heeft. Na de diagnostiek zal er gekeken moeten worden welke behandeling het meest passend is en welke organisatie deze behandeling kan bieden. Gezien de vele zorgen vindt de Raad het tevens belangrijk dat er voor verdachte een kader komt in de vorm van jeugdreclassering met voorwaarden.
De Raad acht een flinke voorwaardelijke straf in de vorm van voorwaardelijke jeugddetentie passend, gezien de ernst van de delicten en de houding van verdachte ten aanzien van de delicten. Deze voorwaardelijke jeugddetentie kan tevens dienen als extra motivatie voor het jeugdreclasseringstraject en de behandeling. Daarnaast acht de Raad een werkstraf passend. Verdachte leert hierdoor dat dergelijk delictgedrag consequenties heeft, hij leert in de praktijk te oefenen met zijn sociale vaardigheden en hij maakt kennis met een gestructureerde werkomgeving. Als bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd op te leggen dat verdachte naar school en/of werk gaat volgens lesrooster, meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding, inzicht geeft in zijn sociale contacten, verboden wordt verdovende middelen of alcohol te gebruiken, meewerkt aan diagnostisch onderzoek, meewerkt aan behandeling die noodzakelijk wordt geacht, meewerkt aan de hulpverlening, zoals Grenzeloos Coaching en/of die de jeugdreclassering noodzakelijk acht en onderwijs volgt (of een andere positieve daginvulling, indien de jeugdreclassering dit passender acht), waarbij aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zeeland opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Tijdens de zitting heeft de Raad daaraan toegevoegd dat in het civiele kader momenteel wordt onderzocht of verdachte weer bij zijn moeder kan gaan wonen. De moeder is echter verhuisd naar de omgeving [plaats 5] en als verdachte bij zijn moeder gaat wonen zal vanuit daar het diagnostisch onderzoek en de begeleiding moeten worden opgestart. De Raad sluit aan bij het advies van de jeugdreclassering om aan de gecertificeerde instelling het Leger des Heils opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Het Leger des Heils werkt landelijk waardoor er geen overdracht hoeft plaats te vinden als verdachte bij zijn moeder gaat wonen. De Raad acht de uitvoering van een werkstraf haalbaar, ongeacht waar verdachte zal verblijven.
Jeugdreclassering
Ter zitting heeft de jeugdreclassering een toelichting gegeven op het verloop van de begeleiding. De jeugdreclassering heeft ingezet op de schorsingsvoorwaarden zoals die waren opgelegd. Door een kentering in het gedrag van verdachte is er tussendoor ook een civielrechtelijke maatregel uitgesproken. De begeleiding heeft zich vooral gericht op het anticiperen op alles wat is voorgevallen. De jeugdreclassering is op zoek gegaan naar een behandelplek voor verdachte, maar tot op heden is nog geen geschikte plek gevonden. Diagnostisch onderzoek van verdachte heeft nog niet plaatsgevonden, maar wordt door de jeugdreclassering nog steeds noodzakelijk geacht. Waar verdachte eerst mee wilde werken aan een plaatsing op een behandelgroep, geeft hij nu aan weer bij zijn moeder te willen gaan wonen. Of dit mogelijk is, wordt door de jeugdreclassering, die als gecertificeerde instelling ook belast is met de uitvoering van de civiele maatregel, onderzocht. De jeugdreclassering kan zich vinden in het advies van de Raad, dat eerst diagnostisch onderzoek gaat plaatsvinden en pas daarna de werkstraf hoeft te worden uitgevoerd. De jeugdreclassering verzoekt het Leger des Heils opdracht te geven toezicht en de begeleiding uit te voeren, nu het Leger des Heils een landelijk werkende gecertificeerde instelling is en de moeder woonachtig is in Woerden.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte veroordeeld wordt voor twee ernstige feiten, maar ook dat verdachte bij de diefstal uit de woning een kleinere rol had, aangezien hij niet in de woning is geweest. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat artikel 63 Sr van toepassing is. Met de Raad en de jeugdreclassering vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte naast de straf die hij krijgt, hem ook hulp wordt geboden om herhaling te voorkomen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Zij neemt dit dan ook over en legt aan verdachte op een werkstraf van 50 uur. Daarnaast legt zij aan verdachte op een jeugddetentie voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en een proeftijd van twee jaren. Deze voorwaardelijke straf dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, wetende wat hem dan boven het hoofd hangt. Aan de proeftijd worden de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld. Ook zal verdachte een contactverbod met [aangeefster] als bijzondere voorwaarde worden opgelegd. Een contactverbod als bijzondere voorwaarde doet recht aan de angst die [aangeefster] heeft als gevolg van het delict en maakt dat er eerst een toetsing zal plaatsvinden door de jeugdreclassering bij overtreding van het verbod.
De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van een contactverbod met [aangeefster] met dadelijke uitvoerbaarheid ex artikel 38v Sr, nu als bijzondere voorwaarde reeds een contactverbod met [aangeefster] wordt opgelegd. Ten aanzien van [getuige 1] ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod als bijzondere voorwaarde of ex artikel 38v Sr op te leggen, nu [getuige 1] na het delict ook nog zelf contact heeft gezocht met verdachte en medeverdachten.

7.De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [aangeefster] zijn twee vorderingen tot schadevergoeding ingediend, namelijk door Slachtofferhulp Nederland een bedrag van € 400,- aan immateriële schade en door mr. S. van Steenberge een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft niet eerder meegemaakt dat er zowel een vordering schadevergoeding is ingediend door slachtofferhulp als door een raadsvrouw. De officier acht de vordering immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 400,- voldoende onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat voor een immateriële schadevergoeding wel sprake moet zijn van schade. Het slachtoffer voelt zich onveilig in haar eigen huis, maar het is de vraag of dit gevoel is toegebracht door het delict. De verdediging verzoekt om geen hoofdelijke aansprakelijkheid op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ingediend door Slachtofferhulp Nederland met voldoende concrete gegevens is onderbouwd en hierop is tijdens de zitting ook nog een nadere toelichting gegeven. Uit deze toelichting blijkt dat de benadeelde ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 400,-, zoals gevorderd door Slachtofferhulp Nederland, billijk.
De vordering ingediend door mr. S. van Steenberge zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 17 augustus 2023.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/273433-23:
Diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning alwaar zij zich tegen de wil van de rechthebbende bevonden;
02/066034-23:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot taakstraf inhoudende
een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
25 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van drie maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte naar school en/of werk gaat volgens lesrooster;
* dat verdachte meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding;
* dat verdachte inzichten geeft in zijn sociale contacten;
* dat verdachte verboden wordt verdovende middelen of alcohol te gebruiken en hem wordt verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
* dat verdachte meewerkt aan diagnostisch onderzoek, inclusief een IQ-bepaling en de adviezen die hieruit voortvloeien;
* dat verdachte meewerkt aan behandeling die door de jeugdreclassering nodig wordt geacht;
* dat verdachte meewerkt aan de hulpverlening, zoals Grenzeloos Coaching, welke door de jeugdreclassering nodig wordt geacht;
* dat verdachte onderwijs volgt (of een andere positieve daginvulling, indien de jeugdreclassering dit passender acht);
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , geboren op [geboortedag 2] 1989;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 400,-, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in de vordering ingediend door mr. S. van Steenberge niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] , € 400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, mr. Hamburger en mr. Hendriks, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juni 2024.
Mr. Hendriks is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.