In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 juni 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 463.000, en had tegelijkertijd een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023 opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende en zijn dochter aanwezig waren, evenals de vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar.
Tijdens de zitting hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de WOZ-waarde voor het jaar 2023 werd vastgesteld op € 447.000. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde verlaagd moest worden en de aanslag OZB dienovereenkomstig moest worden verminderd. De heffingsambtenaar werd ook verplicht om het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende te vergoeden, evenals een vergoeding van € 43,52 voor proceskosten, die bestonden uit reiskosten voor het bijwonen van de zitting.
De rechtbank merkte op dat deze uitspraak het geschil tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar over het belastingjaar 2023 afdoet, en dat deze beslissing op zichzelf staat, zonder verband met de beschikking voor het jaar 2024. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.