Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 218,75
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het veroorzaken van onnodig geluid met een motorvoertuig op het Rooseveltplein te Tilburg op 30 augustus 2020. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 mei 2024, waarbij de gemachtigde van de betrokkene, mr. D. Marcus, en de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De gemachtigde voerde aan dat de betrokkene niet de bestuurder was en dat het geluid dat was veroorzaakt normaal was. De kantonrechter oordeelde echter dat er geen onderbouwd bewijs was dat de betrokkene niet de bestuurder was en dat de boete terecht was opgelegd.
De kantonrechter heeft echter ook vastgesteld dat het boetebedrag per 1 maart 2022 was verlaagd van € 390,- naar € 250,- en dat deze wijziging ten gunste van de betrokkene moest worden toegepast. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat aanleiding gaf om de boete met 50% te matigen. Uiteindelijk werd de boete vastgesteld op € 125,-, met een proceskostenvergoeding van € 749,50 aan de betrokkene.