Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd omdat betrokkene voor haar bromfiets niet de vereiste verzekering had afgesloten en in stand gehouden, zoals vastgesteld door een registercontrole van de RDW op 12 mei 2022. Betrokkene had tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat zij nooit een beslissing van de officier van justitie had ontvangen, omdat de boete naar haar oude adres was gestuurd. Ze had haar bromfiets niet kunnen verzekeren vanwege financiële problemen en was pas later op de hoogte van de boete toen ze haar adres wijzigde.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het beroep te laat was ingesteld, maar heeft betrokkene het voordeel van de twijfel gegeven en het beroep ontvankelijk verklaard. Inhoudelijk oordeelde de kantonrechter dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond. Echter, de kantonrechter oordeelde ook dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden.
De kantonrechter heeft de boete gematigd tot € 100,- en de verhogingen ongedaan gemaakt, omdat er sprake was van een structurele schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat betrokkene te veel had betaald, moest door de officier van justitie worden terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in administratieve procedures en de verantwoordelijkheden van kentekenhouders met betrekking tot hun voertuigen.