Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder een duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart. De gedraging vond plaats op 16 juni 2023 te Oisterwijk. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de gehandicaptenparkeerkaart wel in het voertuig lag, maar niet zichtbaar was voor de verbalisant. Betrokkene stelde dat er geen parkeerplaats beschikbaar was binnen een redelijke afstand en dat de kaart van een bevriend echtpaar was. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht om de boete te matigen, omdat de geldigheid van de parkeerkaart niet kon worden gecontroleerd door de verbalisant.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, inderdaad heeft plaatsgevonden, maar heeft ook erkend dat betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een geldige gehandicaptenparkeerkaart in het voertuig aanwezig was. De kantonrechter heeft daarom besloten de boete te matigen tot € 30,-, met de opmerking dat betrokkene verantwoordelijk blijft voor het duidelijk zichtbaar plaatsen van de gehandicaptenparkeerkaart. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd en het teveel betaalde bedrag aan zekerheidstelling moet door de officier van justitie aan betrokkene worden terugbetaald.