Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De zaak werd behandeld in Tilburg, waar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, namens de officier van justitie aanwezig was. De betrokkene zelf was niet verschenen op de zitting.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof een niet-deugdelijke (hulp)koppeling van een aanhangwagen op de Heukelomseweg te Oisterwijk op 9 juni 2022. De betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat hij geen waarschuwing had gekregen en geen kans had om de situatie te corrigeren. De zittingsvertegenwoordiger verzocht om een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep en matiging van de boete met 25%, omdat de betrokkene niet was gehoord door de officier van justitie.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant en dat er geen aanleiding was om aan deze verklaring te twijfelen. De kantonrechter erkende echter dat de betrokkene niet was gehoord, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter matigde de boete met 25% en wijzigde de beslissing van de officier van justitie, waardoor de boete werd vastgesteld op € 187,50, plus bijkomende kosten. Tevens werd de officier van justitie opgedragen het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen.