ECLI:NL:RBZWB:2024:397

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416105 FA RK 23-5407
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • P. Pulskens
  • M. Reijerse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorzieningen in een familiezorgzaak met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van voorlopige voorzieningen in een familiezorgzaak. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.G.A. Mattheusens, verzoekt om toevertrouwing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan haar, en om een zorgregeling waarbij de kinderen bij de man verblijven één weekend per veertien dagen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J.R. Albicher, verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat de huidige voorzieningen gehandhaafd moeten blijven.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een mondelinge zitting op 11 januari 2024, waar beide partijen aanwezig waren. De vrouw voert aan dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking van 21 juli 2020 zodanig zijn gewijzigd dat de huidige voorzieningen niet langer in stand kunnen blijven. De man heeft alcoholmisbruik en de opvoeding van de kinderen wordt grotendeels uitgevoerd door zijn moeder en tante. De vrouw heeft ook aangegeven dat [minderjarige 2] sinds 30 december 2023 bij haar verblijft na een ruzie met de man.

De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden inderdaad zijn gewijzigd, maar dat niet elke wijziging van omstandigheden leidt tot een wijziging van de beschikking. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om toevertrouwing van [minderjarige 1] aan haar af, maar wijzigt de beschikking zodanig dat [minderjarige 2] aan de vrouw wordt toevertrouwd. Tevens wordt een zorgregeling vastgesteld waarbij het contact tussen [minderjarige 2] en de man geleidelijk wordt opgebouwd. De rechtbank benadrukt het belang van rust voor de kinderen en dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek zal instellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/416105 FA RK 23-5407
datum uitspraak: 19 januari 2024
beschikking betreffende wijziging voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.G.A. Mattheusens,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.J.R. Albicher.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 16 november 2023 ontvangen verzoekschrift;
- de brief van mr. Mattheusens van 8 januari 2024, met bijlagen;
- de beschikkingen van deze rechtbank van 21 juli 2020, 29 juni 2021, 30 november 2021 en 19 december 2023.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 11 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.Het verzoek

2.1.
De vrouw verzoekt, samengevat,
primair:
  • toevertrouwing van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2009, en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2011, aan haar;
  • vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) waarbij de kinderen bij de man verblijven één weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
subsidiair:
  • toevertrouwing van de minderjarigen [minderjarige 2] aan de vrouw en [minderjarige 1] aan de man;
  • vaststelling van een zorgregeling waarbij er contact is tussen de betreffende kinderen en de betreffende ouder één weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur.

3.De beoordeling

3.1.
In voormelde beschikking van 21 juli 2020 is bepaald dat:
  • de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning;
  • de kinderen worden toevertrouwd aan de man;
  • de kinderen contact hebben met de vrouw iedere week van woensdag vanaf schooltijd tot donderdag tot schooltijd en eenmaal per twee weken van vrijdag vanaf schooltijd tot maandagochtend tot schooltijd;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) wordt verzocht de situatie rondom de kinderen te onderzoeken en adviseren over het hoofdverblijf van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel of het onderzoek aanleiding geeft voor een beschermingsonderzoek.
3.2.
Bij voormelde beschikking van [datum] 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beslissing op de verzoeken wat betreft het huurrecht van de echtelijke woning, bepaling van het hoofdverblijf van de kinderen en de vaststelling van een zorgregeling zijn aangehouden in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling.
3.3.
Bij beschikking van 19 december 2023 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling met de andere ouder.
3.4.
De vrouw voert als grond voor haar verzoek aan dat sinds de beschikking van 21 juli 2020 de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de daarbij gegeven voorzieningen met betrekking tot de toevertrouwing van de minderjarigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet in stand kunnen blijven.
Sinds 15 oktober 2023 komt [minderjarige 1] niet meer naar de vrouw. Hij weigert dat en ook de man weigert de regeling na te komen. [minderjarige 1] wordt daardoor in zijn belang geschaad. Voorts wenst de vrouw dat [minderjarige 2] aan haar wordt toevertrouwd. Aan de zijde van de man is sprake van alcoholmisbruik en de feitelijke situatie is zo dat de opvoeding van de kinderen voor het grootste gedeelte wordt uitgevoerd door de moeder van de man en tante. [minderjarige 2] lijdt zeer onder de situatie en heeft te kennen te geven dat zij het liefst bij de vrouw verblijft en een weekendregeling heeft met de man. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat [minderjarige 2] sinds 30 december 2023 na een ruzie met de man bij de vrouw verblijft. De week voor de mondelinge behandeling is verder voor het eerst weer contact geweest tussen de vrouw en [minderjarige 1] . [minderjarige 1] geeft nog steeds aan bij de man te willen blijven. De vrouw acht het niet in zijn belang om hem daar nu weg te halen, zodat zij haar primaire verzoek intrekt. Ook trekt zij het verzoek tot wijziging van de zorgregeling tussen haar en [minderjarige 1] in, nu het volgens haar van belang is dat het contact met [minderjarige 1] rustig moet verlopen in afwachting van het raadsonderzoek. Verder wijzigt de vrouw haar verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen de man en [minderjarige 2] , in die zin dat zij nu een zorgregeling verzoekt tussen de man en [minderjarige 2] waarbij recht is op contact tussen hen op initiatief van [minderjarige 2] .
3.5.
De man heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd. Hij is van mening dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen. Het betreft een complexe zaak, waarin de raad onderzoek zal doen. Gelet op alle perikelen is het van belang dat de voorzieningen zoals die volgen uit voornoemde beschikking van 21 juli 2020 worden gehandhaafd. Mocht het verzoek tot toevertrouwing van [minderjarige 2] aan de vrouw worden toegewezen, dan verzoekt de man vaststelling van een zorgregeling waarbij [minderjarige 2] één weekend per veertien dagen bij de man verblijft van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur.
3.6.
De rechtbank stelt voorop dat tegen een op grond van artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gegeven beschikking geen hogere voorziening, behalve cassatie in het belang der wet, openstaat. Op grond van het bepaalde in artikel 824 lid 2 Rv kan een op basis van artikel 822 Rv gegeven beschikking slechts worden gewijzigd of ingetrokken, indien de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Volgens genoemd artikel rechtvaardigt niet iedere wijziging van omstandigheden of onjuistheid, dan wel onvolledigheid een wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen, maar kan daarvan slechts sprake zijn in evidente, zeer sprekende gevallen.
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de in het verzoekschrift van de vrouw genoemde omstandigheden geen wijziging van omstandigheden op die maken dat voornoemde beschikking dient te worden gewijzigd. De op de mondelinge behandeling aangevoerde omstandigheid waarbij [minderjarige 2] sinds 30 december 2023 na een ruzie, en met instemming van de man, uit het huis van de man is vertrokken en bij de vrouw verblijft is wel een relevante wijziging van omstandigheden. In beginsel is een ruzie tussen een ouder en kind op zichzelf geen reden om een voorziening te wijzigen en zou [minderjarige 2] terug moeten gaan naar de man. Echter, tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zelf aangegeven dat hij heeft ingestemd met het vertrek van [minderjarige 2] naar haar moeder en ook dat [minderjarige 2] bij de vrouw kan blijven wonen hangende het raadsonderzoek, als zij uiteindelijk maar naar hem terug zal komen. Gelet op deze ontwikkelingen en standpunten is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waarbij, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. De rechtbank acht het op dit moment in het belang van [minderjarige 2] dat zij voorlopig bij de vrouw zal verblijven en zal voornoemde beschikking van 21 juli 2020 daarom wijzigen en bepalen dat zij aan de vrouw wordt toevertrouwd.
3.8.
Wat betreft de zorgregeling tussen [minderjarige 2] en de man zal de rechtbank nu beoordelen het gewijzigde verzoek van de vrouw om te bepalen dat een zorgregeling geldt waarbij het initiatief tot contact bij [minderjarige 2] ligt. De man heeft op zijn beurt op de mondelinge behandeling verzocht te bepalen dat een zorgregeling geldt waarbij [minderjarige 2] één keer in de twee weken bij hem verblijft van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur. Anders dan op de mondelinge behandeling is besproken, is de rechtbank van oordeel dat het initiatief tot contactherstel, gelet op haar leeftijd, niet enkel bij [minderjarige 2] moet worden gelaten. Het is in haar belang dat het contact met haar vader wordt hersteld. Daarom zal het verzoek van de man worden toegewezen. Nu [minderjarige 2] na een ruzie met de man is vertrokken naar de vrouw, acht de rechtbank het wel van belang dat dit contact eerst kort wordt opgebouwd. De rechtbank zal daarom bepalen dat het eerste contactmoment zal plaatsvinden op zaterdag
27 januari 2024 van 14.00 uur tot 16.00 uur. Twee weken later zal het tweede contactmoment plaatsvinden op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur. Weer twee weken later zal de door de man verzochte zorgregeling ingaan waarbij [minderjarige 2] eens per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man zal verblijven. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen,
3.9.
Tot slot geeft de rechtbank partijen mee dat de raad blijkbaar in januari nog zal starten met het onderzoek. De rechtbank benadrukt dat partijen alles in het werk moeten stellen om de rust te bewaren voor de kinderen, in ieder geval hangende het raadsonderzoek.

4.De beslissing

De rechtbank
wijzigt voormelde beschikking als volgt:
bepaalt dat aan de vrouw wordt toevertrouwd de [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2011;
bepaalt dat de man en genoemde [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de volgende wijze:
  • het eerste contactmoment op zaterdag 27 januari 2024 van 14.00 uur tot 16.00 uur;
  • twee weken na het eerste contactmoment: op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • twee weken na het tweede contactmoment: eens per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pulskens, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2024.