ECLI:NL:RBZWB:2024:3989

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
C/02/402395 / HA ZA 22-550 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
  • A. Kool
  • J. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeloosstelling bij onteigening en juridische bijstand in het kader van de Omgevingswet

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 22 mei 2024 een vonnis gewezen met betrekking tot de schadeloosstelling bij onteigening. De zaak betreft de publiekrechtelijke rechtspersoon De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, die een verzoek tot onteigening heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onteigening is voltooid en dat de schadeloosstelling moet worden vastgesteld op € 235.810,00, zoals geadviseerd door deskundigen. De rechtbank heeft ook de bijkomende aanbiedingen van de Staat goedgekeurd, waaronder de vergoeding van btw en de aanleg van een ontsluiting voor het overblijvende perceel.

De rechtbank heeft verder geoordeeld over de kosten van juridische en deskundige bijstand. De Staat is veroordeeld tot betaling van de kosten voor juridische bijstand aan de gedaagden, die in totaal € 41.810,00 bedragen, vermeerderd met rente. De rechtbank heeft de kosten van de deskundigen vastgesteld op € 14.576,44. De Staat is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in beginsel voor rekening van de onteigenende partij komen. De rechtbank heeft de Staat in de gelegenheid gesteld om de kosten van juridische bijstand te vergoeden, waarbij de dubbele redelijkheidstoets is toegepast.

Het vonnis is openbaar uitgesproken en gepubliceerd in het nieuwsblad BN De Stem. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling van de vastgestelde bedragen, die in de consignatiekas moeten worden gestort, en heeft de uitvoerbaarheid van het vonnis bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/402395 / HA ZA 22-550
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat),
zetelend te 's-Gravenhage,
eiser,
advocaten mr. B.S. ten Kate en mr. R.C.K. van Andel te Arnhem ,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te ( [postcode 1] ) [plaats 1] ,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te ( [postcode 2] ) [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te ( [postcode 3] ) [plaats 3] (NB),
gedaagde,
advocaat mr. J.R. van Manen te [plaats 31] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te ( [postcode 4] ) [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
5.
[gedaagde 5],
wonende te ( [postcode 5] ) [plaats 4] ,
gedaagde,
niet verschenen,
6.
[gedaagde 6],
wonende te ( [postcode 6] ) [plaats 5] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.C.W. van der Poel te Alkmaar,
7.
[gedaagde 7],
wonende te ( [postcode 7] ) [plaats 6] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.C. Binnerts te Haarlem,
8.
[gedaagde 8],
wonende te ( [postcode 8] ) [plaats 7] ,
gedaagde,
niet verschenen,
9.
[gedaagde 9],
wonende te ( [postcode 9] ) [plaats 3] (NB),
gedaagde,
niet verschenen,
10.
[gedaagde 10],
wonende te ( [postcode 10] ) [plaats 8] ,
gedaagde,
niet verschenen,
11.
[gedaagde 11],
wonende te ( [postcode 11] ) [plaats 9] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.R. van Manen te [plaats 31] ,
12.
[gedaagde 12],
wonende te ( [postcode 12] ) [plaats 10] ,
gedaagde,
niet verschenen,
13.
[gedaagde 13],
wonende te ( [postcode 13] ) [plaats 7] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.R. van Manen te [plaats 31] ,
14.
[gedaagde 14],
wonende te ( [postcode 4] ) [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
15.
MR. [gedaagde 15],
kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch,
in zijn hoedanigheid van derde ex artikel 20 Onteigeningswet
voor de navolgende (overleden) belanghebbenden:
a.
[belanghebbende 1],
voorheen wonende te ( [postcode 14] ) [plaats 11] , overleden op [datum 1] 2012,
b.
[belanghebbende 2],
voorheen wonende te ( [postcode 15] ) [plaats 12] , overleden op [datum 2] 2007,
c.
[belanghebbende 3],
voorheen wonende te ( [postcode 16] ) [plaats 2] , overleden op [datum 3] 1983,
d.
[belanghebbende 4],
voorheen wonende te ( [postcode 17] ) [plaats 13] , overleden op [datum 4] 2013,
e.
[belanghebbende 5],
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, overleden op [datum 3] 1983,
f.
[belanghebbende 6],
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, overleden op [datum 5] 1970,
g.
[belanghebbende 7],
voorheen wonende te [plaats 14] , overleden op [datum 6] 1998,
h.
[belanghebbende 8],
voorheen wonende te ( [postcode 18] ) [plaats 15] , overleden op [datum 7] 2005,
i.
[belanghebbende 9],
voorheen wonende te [plaats 16] , overleden op [datum 8] 1998,
j.
[belanghebbende 10],
wonende te [plaats 17] , [land] , geboren [geboortedag 1] 1917,
k.
[belanghebbende 11],
voorheen wonende te ( [postcode 19] ) [plaats 18] , overleden op [datum 9] 2002,
l.
[belanghebbende 12],
voorheen wonende te [plaats 19] , overleden op [datum 10] 2013,
m.
[belanghebbende 13],
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, overleden op [datum 11] 1985,
n.
[belanghebbende 14],
voorheen wonende te ( [postcode 20] ) [plaats 20] , overleden op [datum 12] 1998,
o.
[belanghebbende 15] ,
voorheen wonende te [plaats 21] , [land]
,overleden op [datum 13] 2013,
p.
[belanghebbende 16] ,
voorheen wonende te ( [postcode 21] ) [plaats 22] , overleden op [datum 14] 2015,
q.
[belanghebbende 17] ,
voorheen wonende te ( [postcode 22] ) [plaats 2] , geboren [geboortedag 2] 1896,
r.
[belanghebbende 18] ,
voorheen wonende te ( [postcode 22] ) [plaats 2] , overleden op [datum 15] 1974,
s.
[belanghebbende 19] ,
voorheen wonende te [plaats 3] (NB), overleden op [datum 16] 1977,
t.
[belanghebbende 20] ,
voorheen wonende te ( [postcode 23] ) [plaats 23] , geboren op [geboortedag 3] 1902,
u.
[belanghebbende 21] ,
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, overleden op [datum 14] 1945,
v.
[belanghebbende 22],
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, overleden op [datum 14] 1945,
w.
[belanghebbende 23],
voorheen wonende te [plaats 2] , overleden op [datum 17] 1936,
x.
[belanghebbende 24],
voorheen wonende te ( [postcode 24] ) [plaats 24] , overleden op [datum 18] 1967,
y.
[belanghebbende 25],
voorheen wonende te ( [postcode 25] ) [plaats 25] , overleden op [datum 19] 1985,
z.
[belanghebbende 26],
voorheen wonende te ( [postcode 26] ) [plaats 8] , overleden op [datum 20] 1978,
aa.
[belanghebbende 27],
voorheen wonende te ( [postcode 27] ) [plaats 2] , overleden op [datum 21] 1971,
bb.
[belanghebbende 28],
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, overleden op [datum 22] ;
cc.
[belanghebbende 29],
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, overleden op [datum 23] 1954,
dd.
[belanghebbende 30] ,
voorheen wonende te ( [postcode 28] ) [plaats 24] , overleden op [datum 24] 1976,
ee.
[belanghebbende 31] ,
voorheen wonende te ( [postcode 29] ) [plaats 26] , overleden op [datum 25] 1986,
ff.
[belanghebbende 32] ,
voorheen wonende te ( [postcode 30] ) [plaats 27] , overleden op [datum 26] 1995,
gg.
[belanghebbende 33] ,
voorheen wonende te ( [postcode 31] ) [plaats 28] , overleden [datum 27] 1982,
hh.
[belanghebbende 34] ,
voorheen wonende te [plaats 29] , overleden op [datum 28] 1947,
ii.
[belanghebbende 35] ,
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, overleden op [datum 29] 1883,
jj.
[belanghebbende 36] ,
voorheen wonende te ( [postcode 27] ) [plaats 2] , overleden op [datum 29] 1964,
kk.
[belanghebbende 37],
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, overleden op [datum 12] 1940;
ll.
[belanghebbende 38],
voorheen wonende te ( [postcode 32] ) [plaats 2] , overleden op [datum 30] 1982,
mm.
[belanghebbende 39],
voorheen wonende te ( [postcode 33] ) [plaats 30] , overleden op [datum 31] 1999,
nn.
[belanghebbende 40],
voorheen wonende te ( [postcode 5] ) [plaats 4] , overleden op [datum 32] 1972,
oo.
[belanghebbende 41],
voorheen wonende te ( [postcode 27] ) [plaats 2] , overleden op [datum 33] 1993,
pp.
[belanghebbende 42],
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, overleden op [datum 34] 1939,
qq.
[belanghebbende 43],
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, overleden op [datum 35] 1990,
rr.
[belanghebbende 44],
voorheen wonende te ( [postcode 27] ) [plaats 2] , overleden op [datum 36] 1980,
ss.
[belanghebbende 45],
voorheen wonende te ( [postcode 27] ) [plaats 2] , overleden op [datum 37] 1996,
tt.
[belanghebbende 46],
voorheen wonende te ( [postcode 10] ) [plaats 8] , overleden op [datum 38] 2017,
uu.
[belanghebbende 47],
voorheen wonende te ( [postcode 34] ) [plaats 3] (NB), overleden op [datum 39] 1988,
vv.
[belanghebbende 48],
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, geboren [geboortedag 4] 1871,
ww.
[belanghebbende 49],
voorheen wonende te ( [postcode 35] ) [plaats 29] , overleden op [datum 40] 2020,
xx.
[belanghebbende 50],
voorheen wonende te ( [postcode 36] ) [plaats 3] (NB), overleden op [datum 41] 1983,
yy.
[belanghebbende 51] ,
voorheen wonende te ( [postcode 37] ) [plaats 31] , overleden op [datum 42] 2009,
zz.
[belanghebbende 52],
voorheen wonende te ( [postcode 38] ) [plaats 1] , overleden op [datum 43] 2010,
aaa.
[belanghebbende 53],
voorheen wonende te ( [postcode 39] ) [plaats 2] , overleden op [datum 44] 2021,
bbb.
[belanghebbende 54],
voormalige woon- of verblijfplaats onbekend, overleden op [datum 45] 1948,
ccc.
[belanghebbende 55] ,
voorheen wonende te ( [postcode 40] ) [plaats 32] , overleden op [datum 46] 1999,
ddd.
[belanghebbende 56]
voorheen wonende te ( [postcode 41] ) [plaats 33] , overleden op [datum 47] 1972,
eee.
[belanghebbende 57],
voorheen wonende te ( [postcode 42] ) [plaats 34] , overleden op [datum 48] 2008,
fff.
[belanghebbende 58] ,
voorheen wonende te ( [postcode 43] ) [plaats 28] , overleden op [datum 49] 1995,
ggg.
[belanghebbende 59],
voorheen wonende te ( [postcode 4] ) [plaats 2] , overleden op [datum 50] 1975,
hhh.
[belanghebbende 60],
voorheen wonende te ( [postcode 44] ) [plaats 29] , overleden op [datum 51] 1993,
iii.
[belanghebbende 61],
voorheen wonende te [plaats 35] , overleden op [datum 52] 1979.
gedaagden,
advocaat mr. [gedaagde 15] te 's-Hertogenbosch.
Eiser zal hierna de Staat worden genoemd en [gedaagde 6] , [gedaagde 7] , gedaagden sub 3, 11 en 13 [gedaagden 1] gedaagde sub 15 mr. [gedaagde 15] en de gedaagden 1, 2, 4, 5, 8, 9, 10, 12 en 14 [gedaagden 2]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 maart 2024
  • de akte uitlating procedure van [gedaagde 6] van 27 maart 2024
  • de akte uitlaten van [gedaagde 7] van 27 maart 2024
  • de antwoordakte van mr. [gedaagde 15] van 27 maart 2024
  • de antwoordakte van [gedaagden 1] van 24 april 2024
  • de akte van de Staat van 24 april 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Toepasselijk recht

2.1.
Hoewel sinds 1 januari 2024 voor onteigeningszaken de Omgevingswet van kracht is, dient deze zaak te worden beoordeeld met toepassing van de Onteigeningswet zoals die luidde tot 1 januari 2024 (hierna: Ow). Op grond van artikel 4.4 lid 1 Aanvullingswet grondeigendom blijft in alle zaken waarin een verzoek tot het nemen van een koninklijk besluit tot onteigening is ingediend voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet het oude recht van toepassing. Verder geldt op grond van artikel 4.4 lid 2 Aanvullingswet grondeigendom dat, indien voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een rechtsgeding met betrekking tot een voltooide onteigening op grond van de Ow aanhangig is, het oude recht van toepassing blijft tot het tijdstip waarop het vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen en ten uitvoer is gebracht. In dit geval dateert het koninklijk besluit waarbij de onteigening is toegestaan van 8 maart 2022, zodat het verzoek tot het nemen van dat koninklijk besluit logischerwijs van eerdere datum is. Bovendien is de onteigening voltooid met de inschrijving van het onteigeningsvonnis op 16 januari 2023, dus ook voor 1 januari 2024.
2.2.
Bij het tussenvonnis van 6 maart 2024 is de zaak verwezen naar de rolzitting van 27 maart 2024 voor uitlaten door [gedaagde 6] , [gedaagde 7] , [gedaagden 1] en mr. [gedaagde 15] met betrekking tot de vraag of zij instemmen met de door de Staat aangeboden schadeloosstelling en bijkomende aanbiedingen zoals door de Staat opgenomen in zijn akte van 31 januari 2024 onder de randnummers 4 tot en met 9. De rechtbank heeft de Staat in de gelegenheid gesteld om een bewijs in het geding te brengen dat ook [gedaagden 2] in kunnen stemmen met de door de Staat aangeboden schadeloosstelling en bijkomende aanbiedingen, althans een bewijs waaruit blijkt dat zij daarvan kennis hebben kunnen nemen en op grond waarvan aangenomen kan worden dat zij daartegen geen bezwaar hebben. Daarnaast is de Staat verzocht de opgave door de door de rechtbank benoemde deskundigen van hun kosten in het geding te brengen.
2.3.
[gedaagde 6] heeft meegedeeld dat met hem geen akkoord is bereikt over de schadeloosstelling voor de ontneming van de eigendom. [gedaagde 6] verzoekt de rechtbank, met inachtneming van hetgeen hij naar voren heeft gebracht, zonder pleidooi een beslissing over de schadeloosstelling te nemen. Hij verzoekt het ter zake van deskundige bijstand tussen [gedaagde 6] en de Staat overeengekomen bedrag toe te wijzen.
2.4.
[gedaagde 7] deelt mee dat zij naast overeenstemming over de vergoeding van deskundige bijstand, opgenomen in de akte van de Staat van 31 januari 2024 onder punt 10 onder b., met de Staat ook overeenstemming heeft bereikt over de door de Staat aangeboden schadeloosstelling en bijkomende aanbiedingen zoals in die akte opgenomen onder punt 4 tot en met 9.
2.5.
Mr. [gedaagde 15] is akkoord met de door de Staat aangeboden schadeloosstelling en bijkomende aanbiedingen zoals opgenomen in de akte van de Staat van 31 januari 2024 onder punt 4 tot en met 9. Mr. [gedaagde 15] kan niet instemmen met het door de Staat aangeboden bedrag voor wat betreft de kosten van juridische en deskundige bijstand.
2.6.
[gedaagden 1] delen mee dat zij akkoord zijn met de door de Staat genoemde schadeloosstelling zoals opgenomen in de akte van de Staat van 31 januari 2024 punt 4 tot en met 6. Verder delen zij mee dat zij met de Staat overeenstemming hebben bereikt over de door de Staat te betalen vergoeding voor deskundige en juridische bijstand tot het in de Staat in zijn akte van 24 april 2024 genoemde bedrag van € 8.173,83 inclusief btw.
2.7.
Met betrekking tot [gedaagden 2] deelt de Staat mee dat het hem niet bekend is of zij kennis hebben genomen en/of bezwaar hebben tegen de hoogte van de schadeloosstelling en de bijkomende aanbiedingen zoals met de wel verschenen gedaagden is overeengekomen. Op grond van artikel 28 lid 1 Ow is de descente gepubliceerd in het in het vonnis van 16 november 2022 genoemde nieuwsblad. Op grond van artikel 35 lid 2 Ow vindt publicatie van het depot van het deskundigenbericht plaats en krachtens artikel 54 lid 1 Ow van het onteigeningsvonnis. De datum van de pleidooizitting wordt niet gepubliceerd. Het doorgaan van deze zitting zou volgens de Staat dan ook niet tot een andere uitkomst hebben geleid. [gedaagden 2] zijn immers in een eerder stadium van de procedure niet verschenen en met de verschenen gedaagden is overeenstemming bereikt. De belangen van [gedaagden 2] zijn gewaarborgd omdat de onteigeningsschadeloosstelling wordt geconsigneerd.
2.8.
Het pleidooi als bedoeld in artikel 54t jo artikel 37 lid 1 Ow is op verzoek van de Staat en met instemming van verschenen gedaagden niet gehouden. [gedaagde 6] heeft de rechtbank verzocht om zonder pleidooi een beslissing omtrent de schadeloosstelling te nemen.
De schadeloosstelling
2.9.
De deskundigen hebben in hun rapport van 20 november 2023 definitief geadviseerd de schadeloosstelling vast te stellen op € 235.810,00. De Staat en [gedaagde 7] , [gedaagden 1] en mr. [gedaagde 15] hebben dit advies gevolgd en overeenstemming bereikt over dit bedrag. Voor [gedaagde 6] en [gedaagden 2] heeft de rechtbank geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. [gedaagde 6] heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. [gedaagden 2] hebben kennis kunnen nemen van het definitieve rapport van de deskundigen en dus van de door de deskundigen definitief geadviseerde schadeloosstelling. Het definitieve rapport is ter inzage van partijen bij de griffie neergelegd en dat is bekend gemaakt door publicatie in het nieuwsblad BN De Stem. [gedaagden 2] hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid het verleende verstek te zuiveren om verweer te voeren tegen de hoogte van de geadviseerde schadeloosstelling. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagden 2] kennelijk geen bezwaar hebben tegen de door de deskundigen definitief geadviseerde schadeloosstelling. De rechtbank zal het bedrag van de door de Staat aan [gedaagde 6] , [gedaagde 7] , [gedaagden 1] , mr. [gedaagde 15] en [gedaagden 2] verschuldigde schadeloosstelling vaststellen op € 235.810,00. De rechtbank zal de Staat veroordelen tot betaling van dit bedrag, met aftrek van het betaalde voorschot. De rechtbank zal ook voor wat betreft dit bedrag, net zoals met betrekking tot het voorschot, beslissen dat de Staat het stort in de consignatiekas als bedoeld in de Wet op de consignatie van gelden. Vooralsnog staat niet vast op welk aandeel van de schadeloosstelling ieder van gedaagden, dan wel hun rechtsopvolgers aanspraak kan maken.
Bijkomende aanbiedingen
2.10.
Voor het geval achteraf zou blijken dat [gedaagde 6] , [gedaagde 7] , [gedaagden 1] , mr. [gedaagde 15] en [gedaagden 2] btw over de schadeloosstelling verschuldigd zullen zijn, heeft de Staat een bijkomend aanbod gedaan:

De Staat is bereid om de BTW, die rechthebbenden mogelijk over de schadeloosstelling zullen moeten afdragen, aan gedaagden te voldoen. De BTW zal worden voldaan binnen vier weken na ontvangst van een BTW factuur van die rechthebbenden, waarbij die rechthebbenden aantonen dat zij de op die factuur opgevoerde BTW aan de fiscus hebben afgedragen. De Staat zal op de alsdan bij hen in rekening gebrachte BTW in mindering mogen brengen de vergoeding voor de BTW die die rechthebbenden aan hun deskundigen verschuldigd zijn, voorzover de Staat deze BTW aan die rechthebbenden heeft vergoed. De Staat zal nimmer gehouden kunnen worden tot vergoeding van door die rechthebbenden aan de fiscus verschuldigde rentes en boetes.”.
2.11.
De Staat heeft aangeboden voor zijn rekening te voorzien in de aanleg van een ontsluiting voor het overblijvende gedeelte van [perceel] . Hiertoe zal een half verhard pad (met open grasbeton) van 6 meter breed vanaf de [weg] worden gelegd. Over de voorwaarden ten aanzien van het gebruik en onderhoud zullen partijen onderling nadere afspraken maken.
2.12.
De rechtbank zal de Staat veroordelen deze bijkomende aanbiedingen gestand te doen. Met [gedaagde 7] en mr. [gedaagde 15] is daarover overeenstemming bereikt. Voor [gedaagde 6] , [gedaagden 1] en [gedaagden 2] heeft de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Rente
2.13.
[gedaagde 7] , [gedaagden 1] en mr. [gedaagde 15] hebben ook overeenstemming met de Staat bereikt over de aan hen te vergoeden rente van 1% over het verschil tussen het voorschot en de definitief vast te stellen schadeloosstelling over de periode tussen de datum van betaling van het voorschot tot de datum van dit vonnis. [gedaagde 7] en mr. [gedaagde 15] hebben ook overeenstemming met de Staat bereikt over de te vergoeden wettelijke rente over de periode gelegen tussen de datum van dit vonnis en de dag van voldoening. De rechtbank gaat er vanuit dat het akkoord met [gedaagden 1] ook ziet op het aanbod van de Staat tot vergoeding van de wettelijke rente nu zij dat onbesproken laten en ook overigens instemmen met het aanbod van de Staat. Wat [gedaagden 2] betreft gaat de rechtbank er vanuit dat nu aangenomen moet worden zij kennelijk geen bezwaar hebben tegen de hoogte van de definitief geadviseerde schadeloosstelling dit ook geldt voor de door de Staat daarover te vergoeden rente. Dat geldt ook voor [gedaagde 6] die dat punt onbesproken laat. De rechtbank zal de Staat dus veroordelen tot vergoeding van een rente van 1% over het verschil tussen het voorschot en de definitief vast te stellen schadeloosstelling met dien verstande dat de die rente geldt voor de periode ingaand 16 januari 2023, de dag van inschrijving van het onteigeningsvonnis, tot de datum van dit vonnis. De Staat wordt voorts veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de periode vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening.
Proceskosten
2.14.
De proceskosten komen op grond van artikel 50 Ow in beginsel geheel voor rekening van de onteigenende partij. Onder deze kosten vallen ook de kosten van de rechtbankdeskundigen en de pre-processuele kosten die de onteigende heeft gemaakt. Het gaat daarbij om de kosten van rechtsbijstand en de kosten van eventuele partijdeskundigen met betrekking tot de onteigeningsprocedure bij de rechtbank. Indien kan worden vastgesteld dat de opgevoerde kosten betrekking hebben op de onteigeningsprocedure moet volgens vaste rechtspraak worden getoetst of het redelijk is dat bijstand is ingeroepen van een advocaat en/of een andere deskundige en/of de hoogte van de opgevoerde kosten redelijk is, de dubbele redelijkheidstoets.
Kosten juridische en deskundige bijstand
2.15.
De Staat is overeengekomen de volgende kosten voor juridische en andere deskundige bijstand te vergoeden:
met [gedaagde 6] : kosten juridische bijstand € 9.217,75, inclusief btw en griffierecht;
met [gedaagde 7] : kosten juridische bijstand € 5.034,21, inclusief btw en griffierecht;
met [gedaagden 1] : kosten juridische bijstand en andere deskundige bijstand € 8.173,83, inclusief btw en griffierecht.
De Staat zal worden veroordeeld tot betaling van deze bedragen.
Kosten juridische en deskundige bijstand mr. [gedaagde 15]
2.16.
In zijn akte van 31 januari 2024 heeft de Staat meegedeeld dat de door
mr. [gedaagde 15] opgevoerde kosten voor juridische en deskundige bijstand, in totaal € 33.972,81, waarvan een bedrag van € 10.344,29 door [taxateur] in rekening is gebracht, de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. De Staat stelt dat er onnodig dubbele kosten zijn gemaakt, omdat mr. [gedaagde 15] en mr. [naam] de zaak gezamenlijk hebben behandeld. Dit zou volgens de Staat moeten leiden tot kostenbesparing, omdat een junior advocaat een senior advocaat ondersteunt. Verder had afgewogen moeten worden of de aanwezigheid van twee advocaten ter zitting noodzakelijk is. Dat was volgens de Staat bij de descente niet het geval. De Staat verzoekt daarom de uren van mr. [naam] , 3,24 uur x € 255,00 = € 867,00 exclusief btw, niet voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Door [taxateur] wordt een uurtarief van € 200,00 exclusief btw en 7% kantoorkosten gerekend. Volgens de Staat is voor een taxateur een uurtarief van € 175,00 redelijk. De Staat verzoekt daarom het uurtarief van [taxateur] te matigen tot dat bedrag. Dit leidt volgens de Staat tot een mindering van € 950,00 (38 uur x € 25,00) exclusief btw en 7% kantoorkosten. Tegenover een hoger uurtarief voor een partijdeskundige moet volgens de Staat een hoge mate van efficiëntie staan die onder andere naar voren zou moeten komen in de samenwerking met de advocaat. De Staat ziet deze efficiëntie niet althans onvoldoende terug en verwijst naar de reactie op het conceptrapport. De Staat verzoekt ook het door mr. [gedaagde 15] voor de reactie op het conceptrapport in rekening gebrachte bedrag te matigen met € 2.552,00 (8 uur x € 319,00) exclusief btw. Volgens de Staat betreft de reactie inhoudelijk slechts 3 A4’tjes en bestaat die in hoofdzaak slechts uit het verwerken van de feedback van [taxateur] op het concept-rapport. [taxateur] heeft daar ook al 7,5 uur voor genoteerd. De Staat verzoekt ook de kosten gemoeid met de eerste taxatie van het onteigende door [taxateur] te matigen. Het gaat om een eenvoudig stuk agrarische grond, zonder opstallen of andere complexe problematiek. Voor het opstellen van een rapport is in november 2022 ruim 20 uur besteed. Dat resulteert in een bedrag van € 4.000,00 voor een taxatie waarvan de kosten normaal gesproken tussen de € 1.500,00 en € 2.000,00 bedragen. De Staat verzoekt de kosten voor juridische en deskundige bijstand voor [gedaagde 15] vast te stellen op, afgerond, € 26.500,00 inclusief btw. De Staat heeft een voorschot betaald van € 20.000,00. De Staat zal dan nog een bedrag van € 6.500,00 betalen.
2.17.
Mr. [gedaagde 15] voert verweer. Volgens mr. [gedaagde 15] is het door [taxateur] gehanteerde uurtarief niet te hoog. Ter onderbouwing daarvan verwijst hij naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2021. Het door [taxateur] gehanteerde uurtarief is in andere onteigeningsprocedures nooit onderwerp van geschil geweest. Gelet op de indexatietarieven vanaf 2021 voldoet het uurtarief van [taxateur] aan de dubbele redelijkheidstoets. Ook een uurtarief van € 195,00 is volgens mr. [gedaagde 15] door de onteigeningsrechter eerder redelijk geacht. Mr. [gedaagde 15] verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2021. Naast de verwerking van de input van [taxateur] in de reactie op het conceptrapport is er tijd besteed aan afstemming met advocaten van de overige onteigenden. Daarnaast is tijd besteed voor de over de schadeloosstelling te betalen btw. Dit was tijdrovend, omdat er meer dan 75 (overleden) eigenaren/belanghebbenden zijn. De 12,5 uur voor de reactie op het conceptrapport in rekening gebrachte uren zijn daaraan ook daadwerkelijk besteed. Het uitgangspunt van de Staat dat tegenover een hoger uurtarief van de partijdeskundige een hogere mate van efficiency moet staan in onder andere de samenwerking met de advocaat is geen uitgangspunt in het onteigeningsrecht. De gecompliceerdheid in de onderhavige zaak is gelegen in de (zeer) bijzondere situatie dat sprake was van 75 (overleden) eigenaren en diverse nabestaanden. Afgewogen is, gelet op de verantwoordelijkheid van mr. [gedaagde 15] als derde ex art. 20 Ow jegens de eigenaren en nabestaanden enerzijds en de eigen verantwoordelijkheid als derde om efficiënt te procederen anderzijds, in hoeverre overleg met de nabestaanden nodig was. De kosten voor deskundige en juridische bijstand kunnen de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. Mr. [gedaagde 15] verzoekt toewijzing van de opgevoerde kosten, vermeerderd met de kosten voor het opstellen van de akte van 14 februari 2024 van 1,30 uur x € 390,00 exclusief btw.
2.18.
Noch de Staat, noch mr. [gedaagde 15] hebben de aan de door mr. [gedaagde 15] in rekening gebrachte kosten van deskundige en juridische bijstand ten grondslag liggende urenspecificaties overgelegd. Gelet op het stadium waarin de procedure zich bevindt zal de rechtbank hen daartoe niet meer in de gelegenheid stellen. De rechtbank oordeelt, afgaande op hetgeen door partijen over en weer met betrekking tot de in rekening gebrachte kosten voor deskundige en juridische bijstand is gesteld, als volgt.
2.19.
De rechtbank overweegt dat mr. [gedaagde 15] op de voet van artikel 20 lid 3 en lid 1 Ow bij beschikking van 3 augustus 2022 is benoemd tot derde. De kosten van zijn benoeming komen op grond van artikel 20 lid 1 Ow ten laste van de Staat als onteigenende partij. In artikel 20 lid 1 Ow is verder bepaald dat de derde bij het ophouden van zijn betrekking het loon van een bewindvoerder en de gemaakte kosten in rekening kan brengen. Deze kosten komen niet ten laste van de onteigenende partij, maar van degene die door de derde wordt vertegenwoordigd (zie Hoge Raad 23 maart 1977, NJO 1977, 5). Echter, behalve als derde ex artikel 20 Ow is mr. [gedaagde 15] in deze zaak ook opgetreden als advocaat. Op de rol van 19 oktober 2022 heeft hij zich als zodanig gesteld voor mr. [gedaagde 15] , derde ten behoeve van [gedaagden 2] Op grond van artikel 50 Ow heeft de onteigende recht op vergoeding van de kosten van juridische bijstand als het redelijk is dat de onteigende juridische bijstand heeft in geroepen en de kosten van deze bijstand in redelijkheid zijn gemaakt. Nu de rechtbank niet over de specificaties van de facturen van mr. [gedaagde 15] beschikt, kan zij geen onderscheid maken in de kosten die mr. [gedaagde 15] heeft gemaakt voor zijn werkzaamheden voor zijn benoeming en werkzaamheden als derde ex artikel 20 Ow en de kosten die hij heeft gemaakt als advocaat. De rechtbank gaat ervan uit dat het loon dat mr. [gedaagde 15] als derde in rekening kan brengen bij de rechtsopvolgers van [gedaagden 2] gelijk is aan de kosten van juridische bijstand die hij voor hen heeft gemaakt als advocaat. De rechtbank oordeelt het daarom redelijk dat voor de bepaling van de omvang van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gebruikt.
2.20.
De rechtbank oordeelt dat voldaan is aan de eerste redelijkheidstoets. Voor de in rekening gebrachte kosten, de tweede redelijkheidstoets, overweegt de rechtbank dat deze kennelijk € 23.627,91 inclusief btw bedragen (€ 33.972,81 - € 10.344,29 het daarvan onderdeel uitmakende bedrag voor de door [taxateur] in rekening gebrachte kosten). Door mr. [gedaagde 15] is niet nader gemotiveerd waarom, naast zijn aanwezigheid, ook de aanwezigheid van mr. [naam] bij de descente vereist was. Gelet daarop zal de rechtbank het door mr. [gedaagde 15] in rekening gebrachte bedrag verminderen met het voor de aanwezigheid van mr. [naam] , volgens de Staat, opgevoerde bedrag van € 867,00 exclusief btw, € 1.049,07 inclusief btw. De rechtbank zal de door mr. [gedaagde 15] voor de reactie op het conceptrapport berekende uren matigen tot 4,5 uur. De schadeloosstelling wordt in de consignatiekas gestort en de Staat heeft ter zake van eventueel verschuldigde btw het bijkomend aanbod gedaan opgenomen in rechtsoverweging 2.11. Niet valt dan ook in te zien waarom mr. [gedaagde 15] een (groot) aantal uren heeft besteed aan eventueel door eigenaren/nabestaanden te betalen btw. De rechtbank zal de door mr. [gedaagde 15] in rekening gebrachte kosten dus verminderen met € 2.552,00 (8 uur x € 319,00). Mr. [gedaagde 15] heeft verzocht zijn kosten te vermeerderen met de kosten verbonden aan het opstellen van de akte van 14 februari 2024. Dit betreft werkzaamheden die zien op de afwikkeling van de procedure. De rechtbank zal de kosten van mr. [gedaagde 15] vermeerderen met € 478,50 (1,5 uur x € 319,00). Dit resulteert in een vermindering van in totaal 6,5 uur, een bedrag van € 2.073,50 exclusief btw, € 2.508,94 inclusief btw. Dit betekent dat de rechtbank als kosten van juridische bijstand verleend door mr. [gedaagde 15] in aanmerking neemt het bedrag van € 20.069,90 (23.627,91 – (1.049,07 + 2.508,94)).
2.21.
De rechtbank oordeelt het redelijk dat mr. [gedaagde 15] deskundige bijstand heeft ingeroepen. Met betrekking tot de kosten daarvan oordeelt de rechtbank een uurtarief van € 175,00 (eventuele kantoorkosten daarin begrepen) redelijk. Gelet op de aard van het onteigende valt niet in te zien dat de advisering zodanig specialistische kennis vereiste dat een hoger uurtarief te rechtvaardigen is. De rechtbank oordeelt voorts, eveneens gelet op de aard van het onteigende, voor taxatiekosten een bedrag van € 2.000,00 redelijk. Uit de stellingen van de Staat maakt de rechtbank op dat door [taxateur] totaal 38 uur in rekening is gebracht. Kennelijk zien 20 uur daarvan op de taxatie, omdat [taxateur] daar € 4.000,00 voor in rekening brengt en een uurtarief van € 200,00 hanteert. Aangezien de rechtbank een bedrag van € 2.000,00 voor de taxatie redelijk oordeelt waartegenover 10 uur werkzaamheden staat in plaats van de daarvoor kennelijk in rekening gebrachte 20 uur, betekent dit dat de rechtbank bij de berekening van het door de Staat ter zake van deskundige bijstand te betalen bedrag zal uitgaan van 28 uur. De rechtbank neemt € 175,00 x 28 uur is € 4.900,00 exclusief btw, € 5.929,00 inclusief btw, in aanmerking als kosten van deskundige bijstand.
2.22.
Ter zake van kosten voor deskundige en juridische bijstand zal de rechtbank de Staat dus veroordelen tot betaling van (€ 5.929,00 + € 20.069,90 =) € 25.998,90, te verminderen met het kennelijk door de Staat betaalde voorschot van € 20.000,00 zodat resteert € 5.998,90.
Kosten rechtbankdeskundigen
2.23.
De voorzitter van de commissie van deskundigen heeft de Staat, op zijn verzoek, opgave gedaan van de kosten van de deskundigen. In totaal bedragen de opgegeven kosten blijkens de door de Staat als productie 4 bij zijn akte van 24 april 2024 overgelegde kostenopgave € 14.576,44 inclusief btw. De Staat heeft meegedeeld dat deze kosten rechtstreeks aan de deskundigen worden voldaan. Aangezien de Staat in het kader van de minnelijke regeling heeft verzocht een veroordeling tot betaling van de kosten van de rechtbankdeskundigen op te nemen in het vonnis zal dienovereenkomstig worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt het bedrag van de te dezer zake door de Staat aan [gedaagde 6] , [gedaagde 7] , [gedaagden 1] , de gedaagden voor wie mr. [gedaagde 15] als derde ex artikel 20 Onteigeningswet optreedt en [gedaagden 2] vast op € 235.810,00,
3.2.
veroordeelt de Staat om aan [gedaagde 6] , [gedaagde 7] , [gedaagden 1] , mr. [gedaagde 15] en [gedaagden 2] het bedrag te betalen waarmee de totale schadeloosstelling het totale voorschot te boven gaat en dus tot betaling van een bedrag van € 41.810,00, vermeerderd met 1% rente per jaar daarover vanaf 16 januari 2023 tot heden, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over de som van het bedrag van € 41.810,00 en van de rente over dit bedrag over de periode van 16 januari 2023 tot heden vanaf heden tot aan de dag van voldoening,
3.3.
beslist dat de Staat het bedrag van € 41.810,00 vermeerderd met de daarover verschuldigde rente betaalt door storting in de consignatiekas als bedoeld in de Wet op de consignatie van gelden,
3.4.
veroordeelt de Staat tot gestanddoening van de bijkomende aanbiedingen genoemd in de rechtsoverwegingen 2.10. en 2.11.,
3.5.
wijst aan als nieuwsblad waarin door de griffier van deze rechtbank dit vonnis bij uittreksel zal worden geplaatst: BN De Stem,
3.6.
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding voor juridische en andere deskundige bijstand tot aan deze uitspraak van:
[gedaagde 6] : € 9.217,75, inclusief btw en griffierecht;
[gedaagde 7] : € 5.034,21, inclusief btw en griffierecht;
[gedaagden 1] : € 8.173,83, inclusief btw en griffierecht;
mr. [gedaagde 15] (q.q.), na aftrek van het betaalde voorschot € 5.998,90,
3.7.
veroordeelt de Staat in de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, vastgesteld op een totaalbedrag van € 14.576,44 inclusief btw,
3.8.
verklaart dit vonnis voor wat de veroordelingen tot betaling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit, mr. Kool en mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.