ECLI:NL:RBZWB:2024:3996

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
10773003 CV EXPL 23-3316
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Mulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot terugkoop van obligaties en onverschuldigde betaling

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de terugkoop van twee obligaties. Eiser stelt dat gedaagde de obligaties zou terugkopen, maar heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat er een overeenkomst tot terugkoop is gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 25 februari 2021 een koopovereenkomst is gesloten voor de obligaties, maar dat de vordering tot terugkoop niet kan worden toegewezen omdat eiser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Gedaagde is niet verschenen op de mondelinge behandeling, wat de rechtbank in zijn nadeel heeft gewogen. Eiser heeft ook geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat er een tweede overeenkomst tot terugkoop is gesloten. De rechtbank heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil zijn vastgesteld, aangezien gedaagde in persoon procedeert. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het stellen van vorderingen in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10773003 \ CV EXPL 23-3316
Vonnis van 5 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.M.N.C. Schellekens & mr. M.C. Nass,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 november 2023 en de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 8 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de door mr. M.C. Nass overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2.
[eiser] is op de mondelinge behandeling verschenen, bijgestaan door mr. M.M.N.C. Schellekens en diens kantoorgenote mr. M.C. Nass. [gedaagde] is niet op de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 25 februari 2021 heeft [eiser] twee obligaties in het fonds [b.v.] , hierna [b.v.] , gekocht. Hij heeft hiervoor een bedrag van € 10.000,00 naar [gedaagde] overgemaakt.
2.2.
[eiser] heeft in 2022 een afschrift van de obligaties naar [gedaagde] teruggestuurd.
2.3.
[eiser] schrijft, voor zover van belang, op 9 november 2022 naar [gedaagde] per brief:
“ Het laatste contact dat we hebben gehad dateert van een paar weken geleden waarin je meldde dat er constructie was gevonden om mijn obligaties van [b.v.] over te nemen; ik heb wel het addendum van dit fonds maar niet de certificaten die mijn eigendom aantonen. […]”
2.4.
[eiser] stuurt op 19 november 2023, voor zover van belang, naar [gedaagde] :
“Helaas mocht ik nog geen reactie van je ontvangen; dat spijt mij oprecht. Op deze manier dwing je mij tot een andere strategie, want hoe je het ook wendt of keert, ik heb je € 10.000,00 betaald voor obligatie die ik niet heb.”
2.5.
[gedaagde] heeft, voor zover van belang, op 9 maart 2023 per WhatsApp-bericht naar [eiser] gestuurd:
“Gelden moeten morgen beschikbaar zijn, laat je weten, GR [gedaagde] ”
2.6.
Op 13 juni 2023 heeft [gedaagde] , voor zover van belang, per Whatsapp-bericht naar [eiser] verzonden:
“Als alles goed gaat beschikken we einde deze week, eindelijk, over de tegoeden. Geef je donderdag update”
2.7.
[eiser] heeft bij brief van 18 juli 2023 [gedaagde] verzocht om voor 22 juli 2023 met een voorstel te komen.
2.8.
Bij brief van 5 september 2023 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd een bedrag van € 10.000,00 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum verzuim tot aan de dag der algehele voldoening,
II. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waartegen tot betaling van deze kosten is gesommeerd tot aan de dag der algehele voldoening,
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van de onderhavige procedure, inclusief de kosten van het beslag, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze niet binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. De koopovereenkomst tussen partijen is met wederzijds goedvinden en op initiatief van [gedaagde] beëindigd. [gedaagde] moet daarom de koopsom van € 10.000,00 aan [eiser] terugbetalen. Mocht het zo zijn dat [eiser] nooit de eigendom over de obligaties heeft verkregen, dan doet hij een beroep op onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Het antwoord van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] betwist dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat hij de obligaties van [eiser] terugkoopt.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] is niet op de mondelinge behandeling verschenen. Evenmin was er iemand namens [gedaagde] aanwezig die uit eigen wetenschap feitelijke inlichtingen kon geven over de kwestie. [gedaagde] is erop gewezen in het tussenvonnis van 15 november 2023, waarin de mondelinge behandeling is bevolen, dat uit zijn niet-verschijnen de gevolgtrekkingen – ook in zijn nadeel – gemaakt kunnen worden die de kantonrechter geraden zal achten (artikel 88 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
De overeenkomst
4.2.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen op 25 februari 2021 een koopovereenkomst hebben gesloten voor de overname van twee obligaties. [eiser] heeft altijd met [gedaagde] contact gehad over de overname en heeft de koopprijs voor de obligaties van € 10.000,00 op de privérekening van [gedaagde] betaald. Hij wist niet anders dan dat hij met [gedaagde] in privé had gecontracteerd. [gedaagde] heeft betwist dat er tussen partijen een koopovereenkomst is gesloten. Hij stelt daartoe, zonder onderbouwing, dat [eiser] de obligaties van [b.v.] heeft overgenomen en dat hij geen partij is geweest bij deze overeenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de stellingen van [eiser] over het bestaan van de koopovereenkomst tussen partijen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en zal aan zijn stellingen voorbij gaan. De kantonrechter overweegt dat de betaling van de koopprijs van de obligaties op de privérekening van [gedaagde] , wat niet door [gedaagde] wordt betwist, aansluit bij het standpunt van [eiser] . Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] met [eiser] in privé heeft gecontracteerd. De kantonrechter oordeelt dat daarmee vast staat dat partijen op 25 februari 2021 een overeenkomst tot aankoop van de twee obligaties hebben gesloten. Het geschil tussen partijen richt zich vervolgens op de vraag of partijen een (tweede) overeenkomst hebben gesloten over het terugkopen van de obligaties door [gedaagde] . De partij die zich op de totstandkoming van een overeenkomst door aanbod en aanvaarding beroept, in dit geval [eiser] , dient aan te tonen dat één der partijen een als aanbod te kwalificeren verklaring heeft geuit, en dat dat aanbod door een verklaring van de andere partij is aanvaard.
4.3.
[eiser] stelt dat [gedaagde] begin 2022 via de telefoon aan hem heeft verklaard dat hij op advies van zijn advocaat de obligaties wenst terug te kopen voor een bedrag van
€ 10.000,00. [eiser] zou hebben ingestemd met dit verzoek, zodat partijen tijdens dit telefonisch contact een overeenkomst hebben gesloten. [gedaagde] heeft deze stelling bij antwoord betwist. Weliswaar hebben de partijen volgens hem gesproken over een mogelijke oplossing om de zoveelste rechtszaak te voorkomen, maar er is volgens hem geen overeenkomst tot terugkoop gesloten. [gedaagde] verwijst ter onderbouwing hiervan naar de door [eiser] overgelegde correspondentie tussen partijen.
4.4.
Gezien deze gemotiveerde betwisting, had het op de weg van [eiser] gelegen zijn stelling dat [gedaagde] heeft verklaard dat hij de obligaties terug wil kopen, en partijen vervolgens deze afspraak hebben gemaakt, nader te onderbouwen. De kantonrechter constateert echter dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling geen nieuwe standpunten heeft ingebracht en slechts zijn eerdere argumenten uit de dagvaarding heeft herhaald. In de producties, die [eiser] ter ondersteuning van zijn stelling aandraagt, komt daarbij niet naar voren dat [gedaagde] het aanbod heeft gedaan om de obligaties van hem terug te kopen. Uit de correspondentie blijkt enkel dat partijen spraken over het vinden van een oplossing met betrekking tot de obligaties, maar dat hier een gemaakte afspraak aan ten grondslag ligt, komt niet naar voren.
4.5.
De conclusie van het bovenstaande is dat [eiser] , mede in het licht van de gemotiveerde betwisting, niet voldoende heeft gesteld om vast te kunnen stellen dat partijen een tweede overeenkomst tot aankoop van de obligaties hebben gesloten. [eiser] heeft daarmee niet voldaan aan zijn stelplicht, zodat aan de fase van bewijslevering niet wordt toegekomen. De gestelde overeenkomt is niet vast komen te staan en kan derhalve geen grondslag bieden voor de vordering. De primair ingestelde vordering zal worden afgewezen.
Onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking
4.6.
Zoals in rechtsoverweging 4.2. is geoordeeld, hebben partijen met betrekking tot de obligaties op 25 februari 2021 een koopovereenkomst gesloten waarbij [eiser] voor een bedrag van € 10.000,00 twee obligaties van [gedaagde] heeft gekocht. Voor de betaling van € 10.000,00 bestond derhalve een rechtsgrond, zodat van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van [gedaagde] geen sprake is. De (meer) subsidiair ingestelde vorderingen zullen eveneens worden afgewezen.
De proceskosten
4.7.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op nihil, omdat [gedaagde] in persoon procedeert.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Mulders en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.