ECLI:NL:RBZWB:2024:3998

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
10771437 CV EXPL 23-3301
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertegenwoordiging en aansprakelijkheid bij overeenkomst tussen architect en B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een architectenbureau, vertegenwoordigd door [eiseres], en MarQant B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of de heer [naam 1], die als bestuurder van MarQant optrad, de B.V. of zichzelf in privé heeft gebonden aan een overeenkomst met [eiseres]. De gesprekken over de opdracht vonden plaats op het kantoor van MarQant, waarbij medewerkers aanwezig waren. De rechter oordeelde dat [eiseres] er op mocht vertrouwen dat [naam 1] namens MarQant handelde, gezien zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid en de context van de gesprekken. De kantonrechter concludeerde dat MarQant gebonden is aan de overeenkomst en dat de vordering van [eiseres] tot betaling van € 9.002,40, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, toewijsbaar is. MarQant werd ook veroordeeld in de proceskosten, die in totaal € 1.166,44 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10771437 \ CV EXPL 23-3301
Vonnis van 5 juni 2024
in de zaak van
[eiseres] ,H.O.D.N. [handelsnaam],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. T.H.J. van Beek,
tegen
MARQANT B.V.,
te Bosschenhoofd,
gedaagde partij,
hierna te noemen: MarQant,
gemachtigde: mr. F. Sanders.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 januari 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 10 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de door mr. T.H.J. van Beek overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] drijft een architectenbureau.
2.2.
De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) vormden samen (indirect via holdingvennootschappen) het bestuur van MarQant.
2.3.
Op 14 januari 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van MarQant over een project voor de bouw van een vierkanthoeve op de locatie
[adres] te [plaats 2] .
2.4.
[eiseres] heeft op 21 januari 2021 een offerte gestuurd naar het zakelijk e-mailadres van [naam 1] .
2.5.
[naam 1] antwoordde op 30 maart 2021, in reactie op een aan het adres [emailadres] gerichte email aan [eiseres] :
[… “Zoomvliet is opdracht … ]
2.6.
[eiseres] heeft bij factuur een bedrag van € 3.840,00 exclusief 21% btw in rekening gebracht. De factuur is op verzoek van [naam 1] op naam gezet van [b.v.] , de holdingvennootschap van [naam 1] . Deze factuur is door [b.v.] voldaan.
2.7.
Op 7 maart 2023 heeft [eiseres] met betrekking tot de werkzaamheden: Voorontwerp (VO) deel 1” en “Voorontwerp (VO) deel 2” een bedrag van € 9.002,40 op naam van [b.v.] gefactureerd.
2.8.
Aan [b.v.] is met ingang van 25 mei 2025 voorlopige surseance van betaling verleend.
2.9.
Op 22 juni 2023 heeft [eiseres] de factuur op naam van MarQant gezet, nadat ze [naam 1] had laten weten dat ze niet meer aan zijn verzoek kon voldoen, gezien de voorlopige surseance van [b.v.] Deze factuur is diezelfde dag naar het algemene e-mailadres van MarQant verzonden.
2.10.
MarQant heeft op 26 juni 2023 per e-mailbericht aan [eiseres] laten weten dat zij niet akkoord ging met het omzetten van de factuur naar MarQant, dat de opdracht niets met MarQant te maken had en dat het om werkzaamheden voor een privé object ging.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
MarQant te veroordelen tot betaling van € 9.002,40 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover, primair vanaf 7 juli 2023 (vervaldatum factuur), subsidiair vanaf 25 augustus 2023 (termijn sommatiebrief), meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der gehele voldoening,
MarQant te veroordelen tot het betalen van € 825,12 aan buitengerechtelijke incassokosten,
MarQant te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering tot betaling van de openstaande factuur legt [eiseres] nakoming van de betalingsverplichting, die voortvloeit uit de overeenkomst van opdracht die zij met MarQant heeft gesloten, ten grondslag. [naam 1] heeft [eiseres] namens MarQant de opdracht gegeven werkzaamheden voor MarQant te verrichten.
3.3.
MarQant voert verweer. Primair voert zij aan dat zij geen overeenkomst met [eiseres] heeft gesloten, omdat [naam 1] handelde als privépersoon. Subsidiair voert zij aan dat de vordering niet opeisbaar is.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

MarQant is contractspartij
4.1.
De kern van het geschil is de vraag of [naam 1] MarQant of zichzelf in privé heeft gebonden aan de overeenkomst met [eiseres] . In dat verband is van belang of [eiseres] er in de gegeven omstandigheden op mocht vertrouwen dat [naam 1] namens MarQant handelde.
Het antwoord op de vraag of [naam 1] bij het sluiten van de overeenkomst van opdracht als vertegenwoordiger van MarQant of namens zichzelf handelde, is afhankelijk van hetgeen [eiseres] en [naam 1] daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877). Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen behoort de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden (Hoge Raad 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284).
4.2.
De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] bij het sluiten van de overeenkomst, redelijkerwijs mocht aannemen dat [naam 1] optrad als vertegenwoordiger van MarQant. In dat verband wordt het volgende overwogen.
4.2.1.
[naam 1] was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zelfstandig bevoegd om MarQant te vertegenwoordigen. Uit de door [eiseres] overlegde uittreksel uit de Kamer van Koophandel van MarQant, gedateerd van 9 oktober 2023, volgt namelijk dat hij (via zijn holdingvennootschap [b.v.] ) ten tijde van het sluiten van de opdrachtbevestiging zelfstandig bevoegd bestuurder van MarQant was. Over eventuele beperkingen van deze vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft MarQant niets gesteld, terwijl daaromtrent evenmin op andere wijze iets is gebleken. [eiseres] mocht er dan ook vanuit gaan dat [naam 1] bevoegd was MarQant te vertegenwoordigen.
[naam 2] heeft er weliswaar nog op gewezen dat hij, als medebestuurder van MarQant, niet op de hoogte is geweest van de opdracht maar dat betreft dan een interne aangelegenheid die aan de zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam 1] niet afdoet (artikel 3:66 lid 1 BW).
4.2.2.
Daar komt bij dat de gesprekken met betrekking tot de onderhavige opdracht hebben plaatsgevonden op het kantoor van MarQant. Bij in ieder geval één gesprek is de heer [naam 3] , een werknemer van MarQant, aanwezig geweest. Diezelfde werknemer heeft [eiseres] , vanuit MarQant, meerdere e-mailberichten gestuurd waarin de opdracht aan de [adres] aan de orde is gekomen. Die omstandigheid draagt ertoe bij [eiseres] erop mocht vertrouwen dat zij een overeenkomst sloot met MarQant en niet met [naam 1] als privépersoon.
4.2.3.
Uit de betaling door [b.v.] van de eerste factuur van [eiseres] volgt niet automatisch dat [b.v.] dus de eigenlijke opdrachtgever is. Het is in de praktijk niet ongebruikelijk dat contractspartijen nadere afspraken maken over de facturatie. Dat dit wellicht strijdig is met het bepaalde in de Wet op de Omzetbelasting 1968 moge zo zijn maar dat is niet van belang bij de beoordeling van de nu voorliggende kwestie, te weten de vraag met wie [eiseres] de overeenkomst van opdracht heeft gesloten.
4.3.
Op basis van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat MarQant is gebonden aan de overeenkomst en in principe gehouden is om de factuur te voldoen.
De vordering is opeisbaar
4.4.
[eiseres] wijst erop dat de betwisting van MarQant bij antwoord, dat de vordering niet opeisbaar is, slechts een blote, op geen enkele wijze nader onderbouwde stelling is. Pas ter zitting heeft MarQant enige onderbouwing van haar verweer op dit punt gegeven. Dat betoog komt er, kort gezegd, op neer dat MarQant meent dat uit de offerte volgt dat de facturatie zal plaatsvinden in termijnen na het afronden van bepaalde onderdelen van de door [eiseres] te verrichten werkzaamheden en dat [eiseres] die werkzaamheden nog niet had afgerond. In het midden kan blijven of voormeld verweer van MarQant al dan niet als een blote stelling heeft te gelden. Ter zitting is namelijk voldoende duidelijk geworden dat [eiseres] de door haar gefactureerde werkzaamheden volledig heeft uitgevoerd en dat zij die werkzaamheden dus terecht heeft gefactureerd. Daaruit volgt dat de vordering van [eiseres] opeisbaar is.
4.5.
Nu MarQant als opdrachtgever heeft te gelden en de vordering opeisbaar is, is MarQant het factuurbedrag van € 9.002,40 aan [eiseres] verschuldigd. Die vordering zal dan ook worden toegewezen.
De nevenvorderingen
4.6.
[eiseres] heeft over de factuursom van € 9.002,40 de wettelijke handelsrente gevorderd. [eiseres] heeft tegen de verschuldigdheid van die reden geen verweer gevoerd. Omdat MarQant in verzuim verkeert vanaf de vervaldatum van de factuur is zij vanaf dat moment de wettelijke handelsrente aan [eiseres] verschuldigd. De wettelijke handelsrente wordt daarom toegekend over de factuursom (7 juli 2023) tot aan het moment waarop de vordering zal zijn voldaan.
4.7.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn evenmin betwist door [eiseres] . Het bedrag van € 825,12 overschrijdt niet het tarief, zoals vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zodat ook deze post wordt toegewezen.
De proceskosten
4.8.
MarQant is de in het ongelijk gestelde partij en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kantonrechter constateert dat de kosten van de dagvaarding zijn vermeerderd met btw. [eiseres] is btw-plichtig zodat zij die btw kan verrekenen. De kosten van de dagvaarding worden daarom niet met btw vermeerderd. De proceskosten van [eiseres] worden zodoende als volgt begroot:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.166,44.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt MarQant om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 9.827,52, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 21 maart 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt MarQant in de proceskosten van € 1.166,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als MarQant niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom , kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.