ECLI:NL:RBZWB:2024:4001

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
C/02/406604 / FA RK 23-821
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
  • mr. Van Egeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek eenhoofdig gezag en afwijzing omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende het gezag en de omgang van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.A.P. Avontuur, heeft verzocht om het eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof, zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet in staat is om de benodigde stabiliteit en duidelijkheid te bieden die de minderjarige nodig heeft, gezien zijn wisselende beschikbaarheid en de onzekere leefsituatie. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezamenlijk gezag toegewezen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er op dit moment geen omgangsregeling kan worden vastgesteld, omdat de man niet in staat is om een veilige en voorspelbare omgeving te bieden voor de minderjarige. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat zij eerst haar behandeling moet ondergaan voordat er mogelijkheden voor omgang kunnen worden overwogen. De rechtbank heeft het verzoek tot ontzegging van de omgang afgewezen, maar heeft wel bepaald dat er momenteel geen omgangsregeling zal gelden. De rechtbank heeft de partijen erop gewezen dat de man op de hoogte gehouden moet worden van de behoeften van de minderjarige, maar dat de vrouw als hoofdverzorgster de beslissingen over haar opvoeding en zorg moet kunnen nemen zonder vertraging door de man.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/406604 / FA RK 23-821
Datum uitspraak: 28 mei 2024
beschikking betreffende gezag en omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout ,
en
[de man],
met een briefadres ingeschreven te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 26 april 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest
Nederland, locatie Breda (hierna: de Raad), van 9 november 2023;
- de brief van 24 november 2023 van mr. Avontuur;
- de brief van 24 november 2023 van mr. Van Kerkhof;
- de brief van 29 november 2023 van mr. Van Kerkhof.
1.2. De zaak is nader behandeld op de mondelinge behandeling van 7 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen. Ook was een vertegenwoordiger van de Raad aanwezig.

2.De nadere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 26 april 2023 is de raad verzocht onderzoek in te stellen en te rapporteren over in die beschikking genoemde vragen met betrekking tot het gezag en de omgang c.q. het contact tussen de man en de [de minderjarige] .
2.2.
Uit het rapport en advies van de Raad van 9 november 2023 volgt dat [de minderjarige] sinds de relatie tussen partijen is beëindigd begin 2019, bij de vrouw woont. Vanaf mei/juni 2022 heeft [de minderjarige] echter geen contact meer met de man, nadat de politie de vrouw heeft aangegeven dat zij dat niet verantwoord vonden (gelet op drugsgerelateerde activiteiten). Aan het begin van het onderzoek was de Raad bezorgd dat het voor [de minderjarige] steeds moeilijker werd onbelast en stabiel contact aan te gaan met de man. De Raad had weinig zicht op de leefsituatie van de man en de man leek niet te beschikken over eigen woonruimte.
Uit het psychologisch onderzoek van [GGZ praktijk] van juli 2023 volgt dat er bij [de minderjarige] klachten zijn op sociaal-emotioneel gebied. Ze heeft last van een negatief zelfbeeld, is claimend/onbegrensd en heeft verlatingsangst. Dat lijkt te komen door een beperkt basisvertrouwen dat ze van kleins af aan heeft opgebouwd (ook wel problemen in de gehechtheid genoemd). In haar leven doen zich verschillende situaties voor die de ontwikkeling van haar basisvertrouwen belemmeren/negatief beïnvloeden. [GGZ praktijk] adviseert een doorverwijzing naar Sterk Huis, voor een behandeltraject gericht op het bevorderen van het mentaliserend vermogen/opdoen van correctieve gehechtheids-ervaringen.
De grootste zorg van de Raad is dat [de minderjarige] niet toekomt aan een evenwichtige emotionele- en identiteitsontwikkeling. Gebleken is dat [de minderjarige] daarvoor behandeling nodig heeft. Een zorgpunt is dat de ouders niet hetzelfde denken over de problematiek van [de minderjarige] , over de oorzaken daarvan en over wat [de minderjarige] nodig heeft. De vrouw heeft namelijk zorgen over het gedrag van [de minderjarige] , terwijl de man dat niet herkent uit de tijd dat hij nog contact met [de minderjarige] had.
[de minderjarige] heeft volgens de Raad behoefte aan stabiliteit, duidelijkheid en voorspelbaarheid. De man kan dit door zijn situatie niet bieden. Het is duidelijk geworden dat de man geen eigen woonruimte heeft en van dag tot dag leeft. De zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] kunnen worden weggenomen, doordat zij inmiddels voor behandeling is aangemeld bij Sterk Huis. Volgens de Raad is voor contactherstel tussen de man en [de minderjarige] nodig dat er eerst goed zicht komt op wat [de minderjarige] nodig heeft om het contact zo voorspelbaar en veilig mogelijk te laten verlopen. De behandeling van Sterk Huis kan hier uitsluitstel over geven. De vrouw staat open voor contactherstel, onder de voorwaarde dat de man meewerkt aan behandeling van [de minderjarige] en therapie voor zichzelf. De man vindt hulpverlening gericht op de opvoeding van [de minderjarige] en zijn contact met haar niet nodig. Desondanks is hij wel bereid hulp te aanvaarden.
Ten aanzien van het verzoek met betrekking tot het gezag concludeert de Raad dat er een onacceptabel risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt bij handhaving van het gezamenlijk gezag. Er is te weinig basis voor de ouders om het gezag op een verantwoorde manier samen uit te voeren. Hoewel de man akkoord is met alle hulp die [de minderjarige] nodig heeft en hij inmiddels weer telefonisch bereikbaar is, staat hij niet achter het doel van de behandeling van [de minderjarige] , omdat hij het niet nodig vindt. Hij mist inzicht in de problematiek van [de minderjarige] en in haar behoeftes. De houding van de man is bovendien onvoorspelbaar gebleken. De Raad acht het niet in het belang van [de minderjarige] dat de toestemming van de man afhangt van de omstandigheden waarin de man op dat moment leeft. Het verbeteren van de communicatie tussen de ouders heeft bovendien, gelet op het verleden, weinig kans van slagen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad in aanvulling hierop aangegeven ervan overtuigd te zijn dat de man het beste wil voor [de minderjarige] . [de minderjarige] is echter een getraumatiseerd meisje dat stabiliteit, veiligheid en duidelijkheid nodig heeft. In het leven van de man is de afgelopen jaar altijd iets onvoorspelbaars geweest. De Raad is blij dat de man nu goede stappen heeft gezet, maar de ontwikkeling van [de minderjarige] gaat ook door. [de minderjarige] kan niet nogmaals verdragen dat iets niet goed loopt. [de minderjarige] moet kunnen rekenen op een stabiele betrokkenheid van de man, terwijl die zekerheid er niet is.
2.3.
De vrouw kan instemmen met het advies van de Raad. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij hieraan toegevoegd dat het op dit moment heel goed gaat met [de minderjarige] . Zij is gestart met speltherapie bij Sterk Huis, waarbij is gemerkt dat ze trauma’s heeft. Daar gaan ze mee aan de slag en later wordt EMDR therapie ingezet als [de minderjarige] dat aankan. [de minderjarige] doet het goed op school en zij zit beter in haar vel.
Ten aanzien van de man zijn er twee aspecten: hij is niet stabiel genoeg om invulling te geven aan het ouderlijk gezag en hij kan zich niet meer inleven in het belang van [de minderjarige] , omdat er geen contact meer is. De man mist de aansluiting. De vrouw handhaaft dan ook haar verzoek.
2.4.
De man kan zich niet verenigen met de conclusie van de Raad. Hij is zijn telefoon verloren, waardoor hij (op een heel ongelukkig moment) niet bereikbaar was. Toen hij weer bereikbaar was, heeft hij toestemming gegeven voor hulpverlening via [GGZ praktijk] . Het is een drogreden om te zeggen dat hij geen beslissingen kan nemen omdat hij niet betrokken is. Hij wenst namelijk graag betrokken te worden bij de hulpverlening via Sterk Huis en alles wat met [de minderjarige] te maken heeft. Voor wat betreft zijn eigen situatie merkt de man op dat hij uit een diep dal komt, maar hij krijgt nu weer ondersteuning vanuit SMO [plaats] . Hoewel hij nog geen woning heeft, gaat het beter met hem. Hij heeft vrijwillig een diagnostisch onderzoek aangevraagd bij [GGZ-instelling] , ontvangt een uitkering en ontvangt hulp vanuit [stichting 1] , [stichting 2] en de gemeente. De man gebruikt ook geen middelen meer. Volgens de man gaat het de goede kant op. Het verzoek van de vrouw tot het eenhoofdig gezag moet daarom worden afgewezen, dan wel worden aangehouden zodat hij kan laten zien dat de positieve ontwikkeling zich voortzet. Als het gezamenlijk gezag wordt beëindigd, zal hij volledig aan de zijlijn komen te staan.
2.5.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 2 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over een minderjarige aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders het kind klem of verloren zou raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
2.6.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezamenlijk gezag toewijzen en haar voortaan alleen met het ouderlijk gezag belasten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Reeds bij mondelinge behandeling van 29 maart 2023 heeft de man aangegeven dat hij weer op de goede weg zou zijn, nadat hij in de problemen is geraakt. Hij heeft toen toegezegd steeds onmiddellijk toestemming te geven in het kader van belangrijke gezagsbeslissingen. Ook zouden de beide betrokken advocaten daarbij een rol spelen zodat de beslissingen over [de minderjarige] vlot genomen konden worden en hulpverlening aan haar niet zou stagneren vanwege het ontbreken van toestemming van de man.
De rechtbank overweegt dat echter is gebleken dat de man de afgelopen periode opnieuw een periode niet bereikbaar is geweest, zodat (wederom) een voor [de minderjarige] noodzakelijke behandeling niet kon starten. Gelet op het al jarenlange zichtbare patroon bij de man, waarin het wisselend met hem gaat en waarbij hij steeds als er een zitting aankomt zijn zaken redelijk op orde lijkt te hebben en vervolgens weer terugvalt, acht de rechtbank het van belang dat de vrouw in de toekomst voortvarend kan handelen op het moment dat er belangrijke beslissingen over [de minderjarige] genomen moeten worden. In haar oordeel betrekt de rechtbank verder het advies van de Raad, nu de rechtbank ook van oordeel is dat [de minderjarige] om zich verder goed te kunnen ontwikkelen stabiliteit, veiligheid en duidelijkheid nodig heeft. Gelet op voornoemd patroon waarbij de man wisselend beschikbaar is geweest voor [de minderjarige] en zij al vaker in hem teleurgesteld is geraakt, is de man niet in staat om de benodigde stabiliteit, veiligheid en duidelijkheid duurzaam aan [de minderjarige] te bieden. De man is zeker van goede wil en houdt veel van zijn dochter en het is invoelbaar dat hij graag het gezag over haar wil behouden. Bij deze beslissing staat echter niet de wens van de man, maar het belang van [de minderjarige] centraal. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet in het belang van [de minderjarige] dat het gezamenlijk gezag in stand blijft, omdat [de minderjarige] dan last blijft houden van de wisselende beschikbaarheid van de man. De vrouw moet als hoofdverzorgster van [de minderjarige] vlot de belangrijke beslissingen over [de minderjarige] kunnen nemen zodat de benodigde hulpverlening voortvarend ingezet kan worden, maar ook bijvoorbeeld medische beslissingen of beslissingen over school niet uitgesteld worden omdat de man weer in een dal terecht is gekomen. Bovendien weet de man op dit moment niet meer hoe het met [de minderjarige] gaat en kan hij ook niet meer beoordelen welke gezagsbeslissing al dan niet in haar belang zou zijn. Het kan ook niet meer van de vrouw gevergd worden dat zij steeds weer als er een handtekening nodig is voor [de minderjarige] moet proberen in contact te treden met de man en hem - als het lukt om met hem in contact te komen - dingen uit te leggen over [de minderjarige] . De rechtbank acht het daarom anderszins in het belang van [de minderjarige] dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en de vrouw voortaan alleen met het gezag zal worden belast. De rechtbank zal aldus beslissen.
Omgang
2.7.
Nu het verzoek van de vrouw tot het eenhoofdig gezag wordt toegewezen, wordt hierna gesproken over een omgangsregeling/de omgang.
2.8.
De Raad concludeert in zijn rapport dat er contra-indicaties voor omgang tussen de man en [de minderjarige] zijn. De man beschikt niet over eigen woonruimte en het is gebleken dat hij afspraken niet nakomt. [de minderjarige] heeft echter, zoals gezegd, behoefte aan stabiliteit, duidelijkheid en voorspelbaarheid. De man kan haar dit nu niet bieden. Herstel van de omgang is pas mogelijk als vanuit behandeling van [de minderjarige] blijkt dat ze hier aan toe is en als blijkt dat de man veilig en bestendig omgang met haar kan hebben waarbij hij laat zien dat hij betrouwbaar is. Begeleiding van de man in de omgang met [de minderjarige] zal eerst nodig zijn. Op dit moment zijn er nog geen mogelijkheden de omgang te herstellen. De raad vindt dat de man hulpverlening zou moeten krijgen, bijvoorbeeld via ‘MEE’. Er moet zicht komen op de mogelijkheden/vaardigheden van de man. Een ontzegging van de omgang vindt de Raad te vergaand. De Raad vindt het van belang dat er nog wel een lijntje blijft bestaan tussen de man en [de minderjarige] en dat de man nog kaartjes mag sturen naar [de minderjarige] .
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad, in aanvulling hierop, aangegeven dat er een opening moet blijven voor omgang (vanuit een stabiele situatie), zodat ontzegging van de omgang niet aan de orde is. Als herstel van de omgang plaatsvindt, moet dat gebeuren vanuit de hulpverlening van [de minderjarige] . Het zou wel wenselijk zijn als de ouders afspraken maken over hoe de man op de hoogte wordt gehouden over [de minderjarige] .
2.9.
De vrouw kan instemmen met het advies van de Raad. Zij handhaaft haar verzoek tot ontzegging van de omgang, mede gelet op het gevoel van onveiligheid dat de vrouw heeft. In het verleden zijn er situaties geweest, waarin de man heeft aangekondigd dat hij [de minderjarige] zou komen halen. Ook is de vrouw en haar omgeving meermaals bedreigd door de man. Daar komt bij dat de man al meermaals heeft aangegeven dat het beter met hem gaan, terwijl daarna weer een periode volgt dat het slechter met hem gaat. Het is van belang dat het duurzaam goed gaat met de man. In het verhaal van de man mist de vrouw het belang van [de minderjarige] .
Ten aanzien van het versturen van kaartjes door de man aan [de minderjarige] is de vrouw van mening dat dit passend is. Het is aan de man om zijn leven op de rit te krijgen en te houden.
2.10.
De man kan zich niet verenigen met de conclusie van de Raad. Het is van belang dat de band met zijn dochter wordt hersteld, desnoods via begeleide omgangsmomenten. Hij blijft immers de vader van zijn dochter. Ten aanzien van het advies van de Raad om een kaartje te sturen, merkt de man op dat dat voor hem niet voelt als vervulling van zijn ouderrol. De vraag is niet of [de minderjarige] er last van gaat krijgen dat zij geen omgang heeft met de man, maar wanneer zij daar last van krijgt. De mogelijkheid van omgang met zijn dochter zal de man motiveren om zijn leven op de rit te krijgen. Er moet dan ook een stip op de horizon komen voor omgang tussen hen. Bovendien zijn er in het verleden weinig problemen geweest met de basale opvoedcapaciteiten van de man. De man ontkent daarbij de vrouw onjuist bejegend te hebben. Volgens de man moet het verzoek van de vrouw worden afgewezen, dan wel worden aangehouden in afwachting van hulpverlening aan [de minderjarige] en de man.
2.11.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien
  • omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
  • de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
  • het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
  • indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.12.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot ontzegging van de omgang tussen de man en [de minderjarige] voor onbepaalde tijd af. Met de Raad is de rechtbank namelijk van oordeel dat er een opening moet zijn voor herstel van de omgang, op het moment dat [de minderjarige] hier aan toe is. Gebleken is echter dat [de minderjarige] op dit moment in behandeling is bij Sterk Huis, om haar trauma’s te verwerken en te werken aan de hechtings- en bindingsproblemen die zij in haar leven ervaart. [GGZ praktijk] heeft in dat kader eerder al geconstateerd dat het basisvertrouwen van [de minderjarige] onvoldoende is. [de minderjarige] heeft gelet daarop, meer dan een gemiddeld kind, behoefte aan stabiliteit en voorspelbaarheid. Gezien het patroon in het leven van de man, waarin het de afgelopen jaren wisselend met hem is gegaan, kan de man dat naar het oordeel van de rechtbank dat op dit moment niet aan [de minderjarige] bieden. [de minderjarige] kan er echter niet op wachten tot de man haar dit wel kan bieden, zij moet door met haar behandeling voor haar trauma’s en hechtingsproblematiek zodat zij weer tot een gezonde ontwikkeling komt. Dit brengt met zich mee dat dat de rechtbank geen aanleiding ziet om het verzoek wederom aan te houden, om te bezien of het leven van de man zich verder positief gaat ontwikkelen. In het belang van [de minderjarige] dient er nu duidelijkheid te komen, zodat zij in alle rust kan werken aan haar behandeling. Hoewel de (advocaat van de) vrouw de ontzeggingsgrond niet heeft benoemd, is het ontzeggen van de omgang een zeer vergaande maatregel. Omdat het belangrijk is voor [de minderjarige] dat zij, wanneer zij daar aan toe is, kaartjes van de man kan ontvangen, zal de rechtbank niet overgaan tot ontzegging van de omgang. De rechtbank is echter van oordeel dat de eerder op 1 juni 2021 door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling, waarbij de man eens per veertien dagen een weekend omgang zou hebben met [de minderjarige] , welke omgangsregeling vervolgens door de rechtbank is geschorst, niet dient te herleven. Nu van een ontzegging geen sprake kan zijn, zal de rechtbank het mindere toewijzen, in die zin dat er geen omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] zal worden vastgesteld. De man is en blijft haar vader en heeft dus in principe recht op omgang met haar en [de minderjarige] heeft recht op omgang met haar vader. Op dit moment is het echter niet in het belang van [de minderjarige] dat de omgang weer wordt opgebouwd. Zij moet eerst in alle rust haar behandeling aangaan en daarvan gaan profiteren. De rechtbank adviseert de man dan ook om haar dat te gunnen en strikt de aanwijzingen van de hulpverleners van [de minderjarige] te volgen en niet over de door hen gestelde grenzen heen te gaan. De rechtbank spreekt tot slot de hoop uit dat de man de stijgende lijn voortzet en dat [de minderjarige] haar ontwikkeling voortzet, zodat er op termijn weer omgang kan plaatsvinden, maar dit kan dus pas als [de minderjarige] daar aan toe is.
2.13.
De rechtbank acht het nog van belang op te merken dat bij deze beslissingen past dat de hulpverleners van [de minderjarige] de (niet meer met het gezag belaste) man wel op de hoogte houden van de behoefte van [de minderjarige] in het contact met hem, als dat aan de orde is. Ook is er een wettelijke verplichting (artikel 1:377b BW) op basis waarvan de vrouw de man dient te informeren en consulteren over belangrijke aangelegenheden in het leven van [de minderjarige] .
Proceskosten
2.14.
Gelet op de aard van deze procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de vrouw voortaan alleen het gezag heeft over de [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016;
3.2
stelt vast dat de man en [de minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar, maar stelt nu in het belang van [de minderjarige] geen omgangsregeling vast;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Triest, en, in tegenwoordigheid van
mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.