ECLI:NL:RBZWB:2024:4019

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
C/02/391336 FA RK 21-5155
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag naar eenhoofdig gezag en afwijzing verzoek omgangsregeling na jaren van tevergeefse pogingen tot contact tussen kinderen en vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag over twee minderjarige kinderen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.J.R.M. Elings, verzocht om eenhoofdig gezag over de kinderen, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.E. Voorvaart-Kuik, zijn handtekening voor hulpverlening weigerde en het verzoek van de vrouw afwees. Gedurende de procedure zijn er meer dan drie jaar verstreken waarin diverse pogingen zijn gedaan om contact tussen de man en de kinderen te herstellen, maar zonder resultaat. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in haar rapportages aangegeven dat er ernstige zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en de emotionele ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verbetering is opgetreden in de situatie en dat de man sinds december 2022 geen contact meer heeft gehad met de kinderen. De rechtbank heeft daarom besloten het gezag over de kinderen aan de vrouw toe te kennen, omdat het in het belang van de kinderen is. Tevens is het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen, omdat er geen uitvoering wordt gegeven aan de eerdere contactregeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/391336 FA RK 21-5155
Datum uitspraak: 13 juni 2024
nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. N.J.R.M. Elings,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.E. Voorvaart-Kuik,
over hun minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014,
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedag 2] 2015.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.
1. Het nader procesverloop
1.1. Het nader procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 14 april 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- de e-mail van de Regisseur Jeugd van de Gemeente Breda van 25 mei 2022;
- het F-formulier van mr. Elings van 25 mei 2022;
- het F-formulier van mr. Voorvaart-Kuik van 23 juni 2022;
- de brief van de Raad van 11 juli 2022;
- het F-formulier van mr. Elings van 27 juli 2022;
- het F-formulier van mr. Voorvaart-Kuik van 27 juli 2022;
- de rapportage van de Raad van 20 oktober 2022;
- het F-formulier van mr. Voorvaart-Kuik van 9 december 2022;
- het F-formulier van mr. Elings van 27 december 2022;
- de e-mail van de Procesregisseur Jeugd van de Gemeente Breda van 16 januari 2023, met de eindrapportage van het uniform hulpaanbod;
- de rapportage van de Raad van 27 februari 2023;
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 13 april 2023;
- de e-mail van mr. Voorvaart-Kuik van 16 mei 2023;
- de e-mail van mr. Elings van 17 mei 2023;
- de brief van mr. Voorvaart-Kuik van 25 maart 2024;
- de brief van mr. Elings van 27 maart 2024;
- de e-mail van mr. Elings van 16 april 2024.

2.De nadere beoordeling

2.1.
Bij voormelde beschikking van 14 april 2022 is het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor voormelde minderjarigen afgewezen. Daarnaast heeft de rechter bepaald dat de man en de minderjarige kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken op zaterdag 10.00 tot 19.00 uur, met dien verstande dat deze regeling in onderling overleg kan worden uitgebreid. Partijen zijn verwezen voor (jeugd)hulpverlening naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. Daarbij zullen partijen werken aan de volgende resultaten:
- de ouders kunnen gezamenlijk afspraken maken en beslissingen nemen die in het belang zijn van de kinderen;
- de kinderen en de ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gezien;
- ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor de kinderen;
- de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van de kinderen.
De verzoeken zijn verdere aangehouden tot 18 oktober 2022 pro forma in afwachting van de rapportage van de in te zetten zorgaanbieder.
2.2.
Aan de orde zijn de verzoeken van de vrouw, samengevat, de man te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling dan wel te bepalen dat de kinderen om het weekend en de helft van de vakanties bij de man verblijven, alsmede voorwaardelijk, indien de man weigert zijn handtekening te geven voor de hulpverlening voor [minderjarige 2] , de bepalen dat aan de vrouw alleen het gezag over de minderjarigen toekomt.
2.3.
Uit de e-mail van de Regisseur Jeugd van de Gemeente Breda van 25 mei 2022 is gebleken dat het niet is gelukt het hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod op te starten, omdat de man per e-mail heeft aangegeven hiervan af te zien.
2.4.
Vervolgens heeft de Raad onderzoek gedaan naar het ouderlijk gezag en de meest passende zorgregeling. In het raadsrapport van 20 oktober 2022 adviseert de Raad om het verzoek van de moeder tot eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen af te wijzen en partijen nogmaals te verwijzen voor een (jeugd)hulpverleningstraject binnen het uniform hulpaanbod. De Raad heeft in de rapportage aangegeven dat het zorgelijk is dat het contact tussen de man en de kinderen voor de tweede keer is gestopt. De Raad maakt zich zorgen over wat dit doet met de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. De Raad heeft aangegeven nog voldoende mogelijkheden te zien voor zowel de ouders als de kinderen om de omgang tussen de man en de kinderen weer mogelijk te maken en oudercommunicatie te verbeteren. De ouders hebben bij de Raad aangegeven te willen investeren in het contact tussen de man en de kinderen en open te staan voor begeleiding.
2.5.
Uit de e-mail van de Procesregisseur Jeugd van de Gemeente Breda van 16 januari 2023 is gebleken dat het (jeugd)hulpverleningstraject vervolgens weer niet van de grond is gekomen en daarom negatief wordt afgerond. Uit de bijgevoegde eindrapportage blijkt dat de vader op 15 december 2022 per e-mail aan De Gezinsmanager heeft laten weten af te zien van het intakegesprek. De Procesregisseur Jeugd heeft de man vervolgens nog geadviseerd om wel naar het intakegesprek te gaan. Ook de Raad heeft contact gezocht met de man om hem te stimuleren aan het traject deel te nemen. Vervolgens heeft de man nog een keer de mogelijkheid gekregen om een intakegesprek bij De Gezinsmanager aan te gaan. De man heeft hier geen gebruik van gemaakt.
2.6.
De Raad heeft nader onderzoek gedaan. Uit de rapportage van de Raad van 27 februari 2023 blijkt dat de kinderen aangeven hun vader te missen en de behoefte hadden om het contact te herstellen. [minderjarige 1] lijkt zich door vader afgewezen te voelen. [minderjarige 2] lijkt het onderwerp te vermijden. Daarnaast zijn er nog steeds ernstige zorgen over de onderlinge communicatie tussen de ouders. Aangezien het geïndiceerde hulpaanbod in het vrijwillig kader niet kan worden gestart, is de Raad van mening dat hulpverlening binnen een dwingend kader noodzakelijk is. De Raad heeft daarom verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI). De Raad heeft daarnaast geadviseerd om het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen af te wijzen en om een opbouwende zorgregeling plaats te laten vinden tussen de man en de kinderen om de twee weken van vrijdag 17.00 tot zondag 19.00 uur, waarin de opbouw wordt bepaald door de GI.
2.7.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 13 april 2023 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van voormelde GI van 13 april 2023 tot 13 april 2024. De GI heeft vervolgens geen verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingediend, waardoor de ondertoezichtstelling is geëindigd op 13 april 2024.
2.8.
Uit de brieven van de advocaten van partijen van 25 en 27 maart 2024 is gebleken dat de doelstellingen binnen de ondertoezichtstelling niet zijn behaald. De man heeft de kinderen voor het laatst gezien in december 2022. Namens de man is aangegeven dat hij om zijn moverende redenen heeft besloten de huidige situatie te willen laten voor wat het is. Hij wil dat er een einde komt aan het getouwtrek om de kinderen. Hij verzoekt het verzoek van de vrouw betreffende de zorgregeling af te wijzen en haar verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag toe te wijzen. De man stemt in met schriftelijke afdoening van de procedure.
2.9
Namens de vrouw zijn haar verzoeken per e-mail van 16 april 2024 gewijzigd en heeft zij verzocht:
I. de vrouw te belasten met het eenhoofdige ouderlijk gezag over de kinderen;
II. de voorlopige zorgregeling uit de beschikking van 14 april 2022 te wijzigen en geen zorgregeling vast te stellen,
dan wel een zodanige beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie vermeent te bepalen.
De vrouw stemt in met schriftelijke afdoening van de procedure.
2.10.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat er gedurende de procedure, waarvan het verzoekschrift op 5 november 2021 is ingediend, tevergeefs vele pogingen zijn gedaan om te proberen structureel contact tussen de man en de kinderen te laten plaatsvinden en om de ouders te laten werken naar verbetering van de onderlinge communicatie, zowel in het vrijwillig kader als in het gedwongen kader. Er is helaas geen verbetering van de situatie opgetreden. De man heeft de kinderen in december 2022 voor het laatst gezien.
2.11.
Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid, jo artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen en bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
2.12.
De rechtbank acht wijziging van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] anderszins in hun belang noodzakelijk. De ouders hebben structurele communicatieproblemen. Daar is in de afgelopen jaren geen verbetering in gekomen en het is niet te verwachten dat hierin nog verbetering zal komen. Zowel hulpverlening in het vrijwillig kader als in het gedwongen kader heeft immers geen verbetering gebracht. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de kinderen tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor de kinderen. De man en de vrouw zijn hiertoe onvoldoende in staat. Daarnaast heeft de man al sinds december 2022 geen contact meer met de kinderen. Om invulling te geven aan het gezag moet een ouder bekend zijn met de ontwikkeling van de kinderen en weten wat er in de kinderen omgaat. De man is hiervan onvoldoende op de hoogte nu hij geen contact meer met hen heeft en dus niet weet hoe hun belevingswereld eruit ziet. De man heeft aangegeven in te stemmen met wijziging van het gezamenlijke gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag van de vrouw over de kinderen. De rechtbank zal, omdat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dit vergt, het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag toewijzen.
2.13.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken of indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.14.
De vrouw heeft bij de start van de procedure verzocht om een omgangsregeling tussen de man en de kinderen te bepalen. In de afgelopen jaren is het niet gelukt een structurele omgangsregeling plaats te laten vinden. De kinderen hebben sinds december 2022 geen contact meer gehad met de man. De man heeft verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen. Aangezien aan de in de beschikking van 14 april 2022 bepaalde voorlopige contactregeling geen uitvoering wordt gegeven en niet de verwachting is dat dit binnen afzienbare termijn zal gebeuren, ziet de rechtbank aanleiding om deze voorlopige zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat het verzoek van de vrouw tot het vaststelling van een omgangsregeling zal worden afgewezen. De rechtbank overweegt daarbij dat dit tot gevolg heeft dat er feitelijk geen omgangsregeling is vastgesteld. De man blijft de vader en, aangezien hem het recht op omgang niet wordt ontzegd, blijft hij recht op omgang behouden. Mocht de man op enig moment weer in staat zijn
structureleomgang met de kinderen te kunnen hebben, zal hij zich moeten wenden tot de vrouw om in onderling overleg, al dan niet met ondersteuning van hulpverlening, tot afspraken daarover te komen.
2.15.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de vrouw, als ouder die met het gezag is belast, op grond van artikel 1:377b, eerste lid, BW gehouden is de man op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen en de man te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen.
2.16.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van de kinderen is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014,
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedag 2] 2015
voortaan aan de vrouw alleen toekomt,
3.2.
wijzigt de beschikking van 14 april 2022 ten aanzien van daarin bepaalde voorlopige zorgregeling en wijst het verzoek van de vrouw tot het bepalen van een omgangsregeling tussen de man en voormelde minderjarigen af;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024 door mr. Van Triest, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.