In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 12 juni 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. I.N.D.J. Rissema, had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom, die op 17 juli 2023 de naheffingsaanslag had opgelegd wegens het niet betalen van voldoende parkeerbelasting. De naheffingsaanslag bedroeg in totaal € 70,05, waarvan € 2 aan belasting en € 68,05 aan kosten. De rechtbank heeft op 29 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij de heffingsambtenaar zich vlak voor de zitting afmeldde.
De rechtbank heeft de feiten en de argumenten van beide partijen in overweging genomen. De heffingsambtenaar had de kosten van de naheffingsaanslag gebaseerd op de 'Verordening parkeerbelastingen Bergen op Zoom 2023' en het 'Kostenbesluit naheffingsaanslagen parkeerbelastingen Bergen op Zoom 2023'. De rechtbank concludeert dat de werkelijke kosten per naheffingsaanslag € 68,03 bedragen, wat betekent dat de in rekening gebrachte kosten van € 68,05 een verwaarloosbare overschrijding van minder dan één promille vormen. De rechtbank oordeelt dat deze kleine overschrijding geen reden is om de naheffingsaanslag te verminderen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.