ECLI:NL:RBZWB:2024:404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
RK 23-016046
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift DNA-afname in strafzaak witwassen

Op 16 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen de afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek, ingediend door een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor witwassen. De veroordeelde, die niet bij de zitting aanwezig was, voerde aan dat zijn delict uitsluitend digitaal was en dat er daarom geen noodzaak was voor DNA-afname. De officier van justitie betoogde echter dat ook bij digitale delicten DNA-sporen op apparatuur kunnen worden aangetroffen, wat van belang is voor de opsporing.

De rechtbank oordeelde dat de afname van celmateriaal in overeenstemming was met de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De rechtbank stelde vast dat de wet vereist dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er sprake is van uitzonderingen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de zaak geen uitzonderingssituatie rechtvaardigden, aangezien de veroordeelde meerderjarig was ten tijde van het delict en er geen bijzondere omstandigheden waren die de noodzaak voor DNA-afname in twijfel trokken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, waarmee de beslissing tot DNA-afname werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van DNA-onderzoek, zelfs in gevallen van digitale delicten, en de strikte toepassing van de wetgeving omtrent DNA-afname.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/336619-21
rk-nummer: 23-016046
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 20 juni 2023, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. B.G. Meijer op het adres,
Zeeburgerdijk 50, 1094 AE Amsterdam
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

Op 19 december 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks en mr. B.G. Meijer als gemachtigd raadsvrouw van veroordeelde gehoord.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het bezwaarschrift verschenen.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat hij op 20 april 2023 door de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is veroordeeld voor witwassen door middel van een LiteBit account. Nu er uitsluitend sprake is geweest van digitale communicatie en digitale sporen, is er sprake van een uitzondering als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA. Daarbij is ook van belang dat veroordeelde niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf en hij nadien ook niet in aanraking met justitie is geweest. Veroordeelde maakt daarom bezwaar tegen het opnemen van zijn DNA-profiel in de databank.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een enkel digitaal delict nu bij dit soort delicten ook apparatuur en gegevensdragers worden gebruikt. Het vaststellen van DNA-sporen op apparatuur en gegevensdragers is juist van belang aangezien het vaststellen van wie de gebruiker is geweest op basis van enkel digitale sporen erg moeilijk is. Er is naar de mening van de officier van justitie geen sprake van een uitzondering als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA.

2.De beoordeling

Bij uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 april 2023 is veroordeelde veroordeeld ter zake van, kort gezegd, opzetwitwassen, tot 180 uren taakstraf subsidiair 90 dagen hechtenis en 2 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 4 mei 2023, heeft veroordeelde op 7 juni 2023 celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.
In het onderhavige geval is de veroordeelde veroordeeld voor witwassen. De rechtbank stelt vast dat veroordeelde de witwashandelingen destijds heeft verricht in de digitale wereld. Hoewel het niet mogelijk is om DNA-sporen achter te laten in de digitale wereld, is het achterlaten van DNA-sporen op apparatuur wel mogelijk. Deze sporen kunnen wel degelijk een bijdrage leveren aan de opsporing, vervolging en berechting van dergelijke strafbare feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van deze uitzonderingsgrond.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate, bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Gelet op het systeem van de wet dient er terughoudend te worden omgegaan met het aannemen van een uitzonderingssituatie. Hetgeen door of namens de veroordeelde is aangevoerd, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot het oordeel dat sprake is van een uitzonderingssituatie.
Veroordeelde was meerderjarig ten tijde ven het plegen van het feit. Dat veroordeelde niet eerder is veroordeeld voor andere feiten en nadien niet in aanraking is gekomen met justitie biedt onvoldoende grond om te komen tot het oordeel dat sprake is van een uitzonderingssituatie.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 16 januari 2024 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van J.van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.