Op 16 april 2024 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg een verzoekschrift behandeld op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.V. de Nooijer, was niet verschenen. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, heeft het schriftelijk standpunt gehandhaafd. De zaak is geseponeerd vanwege de gezondheidstoestand van de verzoeker, wat heeft geleid tot een beleidssepot. De verzoeker heeft de verdenking aan zichzelf te wijten, maar de raadsvrouw heeft medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat de verzoeker ten tijde van het feit ontoerekenbaar was.
De rechtbank overweegt dat, hoewel de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, dit niet automatisch betekent dat er recht op schadevergoeding bestaat. De rechtbank moet alle omstandigheden in overweging nemen, waaronder de vraag of de verzoeker de verdenking aan zichzelf te wijten heeft. De rechtbank concludeert dat er gronden van billijkheid zijn om de verzoeker een schadevergoeding toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand en de behandeling van het verzoekschrift.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe te wijzen tot een bedrag van € 1.103,26. Dit bedrag zal worden overgemaakt aan de advocaat van de verzoeker. De beslissing is genomen op 30 april 2024 door rechter mr. R.J.H. Goossens, in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge, en is openbaar uitgesproken.