ECLI:NL:RBZWB:2024:4073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
RK 24-003900
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring klaagschrift inzake inbeslaggenomen geld in strafzaak

Op 16 april 2024 heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het klaagschrift van klaagster behandeld, die verzocht om opheffing van het beslag op een geldbedrag van € 44.850,00. Dit bedrag was in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar haar zoon, die verdacht wordt van handelsfraude en witwassen. Klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.S. Vriend, stelde dat het geld haar eigendom was en dat zij dit had gespaard over de afgelopen 13 jaar. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, betwistte dit en stelde dat het beslag gehandhaafd moest blijven, omdat niet buiten redelijke twijfel was vastgesteld dat klaagster de eigenaar was van het geld.

De rechtbank overwoog dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat het beslag was gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat niet in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak kan worden getreden. Na beoordeling van de ingediende stukken en de verklaringen van de betrokken partijen, concludeerde de rechtbank dat klaagster niet buiten redelijke twijfel als eigenaar van het inbeslaggenomen geld kon worden aangemerkt. Daarom werd het klaagschrift ongegrond verklaard.

De beslissing werd op 30 april 2024 gegeven door rechter mr. R.J.H. Goossens in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-212220-23
raadkamernummer : 24-003900
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. R.S. Vriend advocaat te Middelburg, (Postbus 275, 4330 AG Middelburg),
hierna te noemen: de klaagster,
Beslagene is:
[beslagene] ,
wonende te [woonadres]

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 19 december 2023 onder beslagene in beslag is genomen: een geldbedrag van € 44.850,00;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 13 februari 2024 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 16 april 2024. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, klaagster, beslagene en hun raadsman mr. R.S. Vriend.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave van het geld aan klaagster.
Tijdens de behandeling in raadkamer is namens klaagster aangevoerd dat er geld van haar in beslag is genomen. Beslagene is de zoon van klaagster en woont bij haar in huis. Het inbeslaggenomen geld bevond zich in een kast op de slaapkamer van beslagene omdat deze kast de enige kast is die op slot kan. In deze kast bevonden zich ook andere artikelen waarvan duidelijk is dat zij aan klaagster toebehoorden. Klaagster stelt zich op het standpunt dat zij middels overgelegde rekeningafschriften heeft aangetoond dat het om haar spaargeld gaat, zij wil dat terug hebben. Klaagster verzoek het klaagschrift gegrond te verklaren en het geld aan haar terug te geven.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beslag gehandhaafd moet blijven.
Beslagene wordt verdacht van handelsfraude en witwassen. Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op ongeveer € 293.000,00 is. Tijdens de doorzoeking is er een bedrag van € 44.850,00 aan getroffen in de slaapkamer van verdachte. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat niet buiten redelijke twijfel is vastgesteld dat klaagster eigenaar is van dat geldbedrag. Er word door de politie nog steeds onderzoek gedaan in deze omvangrijke zaak. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het beslag op het geldbedrag van € 44.850,00 is gelegd op grond van artikel 94 Sv. Inmiddels is er conservatoir beslag op het geld gelegd op grond van artikel 94a Sv.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingszaak te treden.
Onder beslagene is op 19 december 2023 het genoemde geldbedrag in beslag genomen. Het geld is aangetroffen in een kast op de slaapkamer van beslagene. Beslagene wordt -kort gezegd- verdachte van een omvangrijke handelsfraude zaak en van witwassen. Uit het dossier komt naar voren dat een bedrag van € 293.726,23 het wettelijk verkregen voordeel zou zijn.
Klaagster stelt eigenaar/rechthebbende van het inbeslaggenomen geld te zijn en vraagt om teruggave. Het strafrechtelijk onderzoek is niet tegen haar gericht en zij is niet de beslagene. Beoordeeld moet worden of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klaagster als eigenaar/rechthebbende van het geld moet worden aangemerkt en zo ja, of zich de situatie als bedoeld in artikel 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet.
Klaagster stelt dat zij het geld in de afgelopen 13 jaar bij elkaar heeft gespaard. Uit het dossier komt naar voren dat er meer onderzoek zal moeten worden gedaan door het onderzoeksteam van de politie naar deze bewering van klaagster. Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de klaagster (vooralsnog) niet buiten redelijke twijfel als eigenaar kan worden aangemerkt, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 30 april 2024 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 april 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering