ECLI:NL:RBZWB:2024:4075

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
RK 23-031333
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • R.J.H. Goosens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 530 Sv na beleidssepot

Op 16 april 2024 vond in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, een raadkamer plaats waarin het verzoek van de verzoeker om schadevergoeding werd behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. van Rijsbergen, had een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor een schadevergoeding van € 3.033,99, plus € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, en de gemachtigd raadsman, mr. J.H.E.M. Kersemaekers, waren ook aanwezig. De verzoeker was echter niet verschenen op de zitting.

De rechtbank overwoog dat de zaak was geseponeerd op 16 november 2023, omdat het feit te oud was. De raadsman voerde aan dat er gronden van billijkheid waren om de schadevergoeding toe te kennen, ondanks het beleidssepot. De officier van justitie betoogde echter dat de verzochte vergoeding niet toewijsbaar was, aangezien de gronden voor sepot zorgvuldig waren afgewogen en de verzoeker zelf de verdenking had afgeroepen.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel de zaak was geseponeerd, dit niet automatisch recht gaf op schadevergoeding. De reden voor het sepot, namelijk de ouderdom van het feit, was niet gelegen in het ontbreken van bewijs. De rechtbank stelde vast dat er ernstige bezwaren waren tegen de verzoeker, wat betekende dat een veroordeling niet uitgesloten was geweest als de zaak was voorgelegd aan de strafrechter. Daarom waren er geen gronden van billijkheid om de verzoeker een vergoeding toe te kennen. De rechtbank wees zowel het verzoek om schadevergoeding als het verzoek om een forfaitaire vergoeding voor de kosten van het verzoekschrift af. De beslissing werd op 30 april 2024 gegeven door mr. R.J.H. Goosens, rechter, in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 96-146628-20
raadkamernummer : 23-031333
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.J.J. van Rijsbergen advocaat te Breda, (Postbus 4650, 4803 ER Breda),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
  • het sepot van 16 november 2023;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 16 april 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs en de gemachtigd raadsman mr. J.H.E.M. Kersemaekers gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen doch niet bij de behandeling in raadkamer verschenen.

2.De standpunten

Namens verzoeker is aangevoerd dat er weliswaar sprake is van een beleidssepot, maar dat uit het dossier naar voren komt dat er zich in dit geval een situatie voordoet die niet onmiskenbaar geleid zou hebben tot een veroordeling. Het openbaar ministerie heeft besloten verzoeker niet verder te vervolgen omdat het feit te oud was. De raadsman stelt zich op het standpunt dat in deze zaak gronden van billijkheid zijn om de schadevergoeding toe te kennen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt. Er is sprake van een beleidssepot. De gronden waarop een zaak wordt geseponeerd worden zorgvuldig afgewogen. Er is gekeken naar een passende code om te seponeren. Uit het dossier komt naar voren dat verzoeker de verdenking over zichzelf heeft afgeroepen. Het verzoek dient te worden afgewezen.

3.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Dat de zaak tegen verzoeker is geseponeerd, maakt niet zonder meer dat hij recht heeft op schadevergoeding. De reden van het sepot dient tevens in de afweging te worden betrokken. De officier van justitie heeft besloten verzoeker niet verder te vervolgen op grond van dat het feit te oud was. De reden voor het sepot was niet gelegen in het ontbreken van bewijs. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier ernstige bezwaren naar voren komen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verzoeker de verdenking aan zichzelf te wijten heeft gehad. Indien de zaak aan de strafrechter was voorgelegd, zou een veroordeling van verzoeker niet op voorhand uitgesloten zijn geweest. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen gronden van billijkheid zijn om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen en zij zal het verzoek tot toekenning van een vergoeding afwijzen.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding wordt afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

4.De beslissing

De rechtbank:
De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 30 april 2024 gegeven door mr. R.J.H. Goosens, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 april 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).