Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
- het sepot van 16 november 2023;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 16 april 2024 vond in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, een raadkamer plaats waarin het verzoek van de verzoeker om schadevergoeding werd behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. van Rijsbergen, had een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor een schadevergoeding van € 3.033,99, plus € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, en de gemachtigd raadsman, mr. J.H.E.M. Kersemaekers, waren ook aanwezig. De verzoeker was echter niet verschenen op de zitting.
De rechtbank overwoog dat de zaak was geseponeerd op 16 november 2023, omdat het feit te oud was. De raadsman voerde aan dat er gronden van billijkheid waren om de schadevergoeding toe te kennen, ondanks het beleidssepot. De officier van justitie betoogde echter dat de verzochte vergoeding niet toewijsbaar was, aangezien de gronden voor sepot zorgvuldig waren afgewogen en de verzoeker zelf de verdenking had afgeroepen.
De rechtbank concludeerde dat, hoewel de zaak was geseponeerd, dit niet automatisch recht gaf op schadevergoeding. De reden voor het sepot, namelijk de ouderdom van het feit, was niet gelegen in het ontbreken van bewijs. De rechtbank stelde vast dat er ernstige bezwaren waren tegen de verzoeker, wat betekende dat een veroordeling niet uitgesloten was geweest als de zaak was voorgelegd aan de strafrechter. Daarom waren er geen gronden van billijkheid om de verzoeker een vergoeding toe te kennen. De rechtbank wees zowel het verzoek om schadevergoeding als het verzoek om een forfaitaire vergoeding voor de kosten van het verzoekschrift af. De beslissing werd op 30 april 2024 gegeven door mr. R.J.H. Goosens, rechter, in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge.