ECLI:NL:RBZWB:2024:4080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
C/02/423315 / HA RK 24-104 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Peters
  • Breeman
  • Haerkens-Wouters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond in civiele procedure

Op 13 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking van mr. Van Triest, kinderrechter in twee lopende hoofdzaken, afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door een zitting op 11 juni 2024 niet te verdagen, ondanks zijn verhindering. De verzoeker voerde aan dat de rechter niet serieus met de zaak omging en dat zijn vrouw, die ook belanghebbende was, te kort voor de zitting was opgeroepen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de zitting niet te verdagen een procesbeslissing was, waarover de wrakingskamer geen oordeel kon geven. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van de verzoeker dat de rechter vooringenomen was. Het verzoek werd daarom kennelijk ongegrond verklaard, en de behandeling van de hoofdzaken werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voor de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/423315 / HA RK 24-104
beslissing van 13 juni 2024 op het wrakingsverzoek zoals bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker],
verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van deze procedure blijkt onder meer uit:
 de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers van de hoofdzaken met nummers C/02/419721 / FA RK 24/987 (gezag en omgang) en C/02/417334 / JE RK 23/2254 (ondertoezichtstelling),
 het wrakingsverzoek van 10 juni 2024,
 het e-mailbericht van de gewraakte rechter aan de wrakingskamer van 10 juni 2024 waaruit blijkt dat zij niet in de wraking berust.

2.Het verzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van Triest (hierna: de rechter), optredend als kinderrechter in de bovengenoemde hoofdzaken. Dit verzoek berust op de gronden zoals die door verzoeker uiteen zijn gezet in het wrakingsverzoek van 10 juni 2024.
2.2
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

Verzoeker legt aan het wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt door de zitting in de hoofdzaken van 11 juni 2024 niet te verdagen. Verzoeker heeft geprobeerd deze zitting te verzetten omdat hij verhinderd is. In het verleden konden zittingen altijd verzet worden als hij verhinderd was. Aangezien hij werkt, is hij niet alle dagen beschikbaar. Dat de rechter de zitting op 11 juni 2024 ondanks zijn verzoek om verdaging wilde laten doorgaan vindt verzoeker stuitend. Daarnaast voert verzoeker aan dat zijn vrouw te kort voor de zitting is opgeroepen. Verzoekers vrouw is ook belanghebbende in de hoofdzaken, die betrekking hebben op de minderjarige [naam] . Volgens verzoeker blijkt hieruit dat de rechtbank al een besluit heeft genomen, de zaken niet serieus neemt en vooringenomen is.

4.De beoordeling

Beoordelingskader
4.1
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelt op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Alleen een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de wrakingsgronden
4.3
De beslissing van de rechter om de zitting in de hoofdzaken van 11 juni 2024 niet te verdagen, betreft een procesbeslissing. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, bijvoorbeeld het arrest van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van een procesbeslissing, de vraag of al dan niet hoor en wederhoor correct is toegepast daaronder begrepen. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. De reden hiervoor is dat er tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen.
4.4
Alleen als een procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan in deze zaak niet gebleken. Hierbij neemt de rechtbank mede het volgende in aanmerking. Verzoeker stelt in zijn wrakingsverzoek: “De zitting van vandaag heb ik geprobeerd te verzetten omdat ik verhinderd ben.” Maar dat blijkt niet uit het dossier. Verzoeker heeft wel aangegeven dat hij op 11 juni 2024 verhinderd is, maar geen verzoek ingediend om deze zitting uit te stellen. Hij heeft op 5 juni 2024 ook nog laten weten: “Zoals eerder aangegeven ben ik er niet die dag. U ontvangt van mij een brief en ga er vanuit dat de rechter dit voorleest aan het begin van de zitting.”
4.5
Het wrakingsverzoek is niet mede door of namens de vrouw van verzoeker ingediend. Daarom kan hetgeen verzoeker aanvoert over de oproeping van zijn vrouw niet in de beoordeling worden betrokken.
4.6
De wrakingskamer is van oordeel dat niet gebleken is van zwaarwegende aanwijzingen dat er sprake is van enige schijn van vooringenomenheid, dan wel van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer zal het verzoek dan ook kennelijk ongegrond verklaren. Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek, laat de wrakingskamer de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege overeenkomstig artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).

5.De beslissing

De wrakingskamer:
 verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
 bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaken met nummers C/02/419721 / FA RK 24/987 en C/02/417334 / JE RK 23/2254 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is genomen op 13 juni 2024 door mr. Peters, rechter en voorzitter, en mr. Breeman en mr. Haerkens-Wouters, rechters, in aanwezigheid van mr. Hamans, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om deze
beslissing mede te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.