ECLI:NL:RBZWB:2024:410

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
RK 23-008162, 23-008163
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

Op 16 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak RK 23-008162 en RK 23-008163, waarin verzoeker een schadevergoeding heeft aangevraagd op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1956, had een verzoekschrift ingediend ter compensatie van schade die hij had geleden door ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 1 maart 2022 in verzekering is gesteld en op 3 maart 2022 weer in vrijheid is gesteld. De officier van justitie had de strafzaak tegen verzoeker geseponeerd op 6 maart 2023, wat leidde tot de aanvraag voor schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 19 december 2023 is de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, gehoord, evenals de gemachtigd advocaat van verzoeker, mr. S. van Minderhout. De officier van justitie betoogde dat er geen schadevergoeding toegekend zou moeten worden bij beleidssepots, terwijl de advocaat van verzoeker aanvoerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de vergoeding toe te kennen, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank overwoog dat de kans op een veroordeling zonder de gewijzigde omstandigheden erg klein was en dat de situatie meer aansloot bij een sepot wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank besloot dat de verzoeken tot schadevergoeding gegrond waren en kende een bedrag van € 3.726,18 toe, bestaande uit € 390,- voor de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, € 3.046,18 voor kosten van rechtsbijstand, en € 680,- voor de kosten van de indiening en behandeling van de verzoekschriften. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van griffier J. van Eekelen en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/049451-23
rk-nummers: 23-008162, 23-008163
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 29 maart 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda op het adres: Parkstraat 10, 4818 SJ Breda
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 390,-, € 390,-, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 3.046,18, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,- dan wel € 680,- bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 6 maart 2023;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 1 maart 2022 in verzekering is gesteld en op 3 maart 2022 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 19 december 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks en mr. S. van Minderhout als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de officier van justitie de strafzaak jegens verzoeker bij beslissing van 6 maart 2023 wegens gewijzigde omstandigheden heeft geseponeerd (beleidssepot). Nu verzoeker de verdenking niet aan zichzelf te wijten had én hij een meewerkende proceshouding heeft gehad, zijn er gronden van billijkheid aanwezig om de gevraagde vergoeding aan verzoeker toe te kennen. Hierbij is van belang dat de aangifte ziet op de periode vóór het schietincident en er onvoldoende bewijs voor een vervolging voorhanden was. Een 02-sepot (onvoldoende bewijs) was passender geweest.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er rekening moet worden gehouden met de context rondom het beleidssepot. Er zou geen schadevergoeding moeten worden toegekend bij beleidssepots. Het Openbaar Ministerie had verzoeker kunnen vervolgen, maar heeft daar vanaf gezien gelet op de omstandigheden en het algemeen belang. Dit is in het belang van verzoeker, derhalve is de toekenning van een vergoeding nu niet billijk. De officier van justitie vraagt het verzoek geheel af te wijzen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit het raadkamerdossier volgt dat verzoeker werd verweten dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan bedreiging. Ter ondersteuning van de verdenking bevat het dossier alleen een aangifte. De rechtbank stelt vast dat de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd met een beleidssepot gelet op gewijzigde omstandigheden. Hoewel er mogelijk ook sprake was van gewijzigde omstandigheden, stelt de rechtbank ook vast dat de kans dat er zonder de gewijzigde omstandigheden een veroordeling zou zijn gevolgd erg klein was. Hiervoor lijken immers onvoldoende bewijsmiddelen aanwezig in het dossier. Deze situatie sluit naar het oordeel van de rechtbank feitelijk meer aan bij een sepot vanwege onvoldoende bewijs. De rechtbank is van oordeel dat een vergoeding van kosten in deze zaak billijk is.
Verzoeker heeft
3 dagen in verzekeringdoorgebracht op het politiebureau. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,- per dag voor het verblijf op het politiebureau. De gevraagde vergoeding van
€ 390,-is conform de LOVS-uitgangspunten en zal aan verzoeker worden toegekend.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 3.046,18is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,-toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 390,-, bestaande uit een vergoeding voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 3.726,18, bestaande uit:
- € 3.046,18 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,- de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 4.116,18‬ zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden TDNL strafrechtadvocaten, onder vermelding van “ [kenmerk] ”.
Deze beslissing is op 16 januari 2024 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van J.van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).