ECLI:NL:RBZWB:2024:4111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
C/02/420387 / KG RK 24-203 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot inroepen huurbeding door ING Bank NV met betrekking tot onbekende huurders

Op 13 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in de zaak van ING Bank NV, gevestigd te Amsterdam, die een verzoek heeft ingediend tot het inroepen van een huurbeding ex artikel 3:264 BW. Het verzoekschrift is op 20 maart 2024 ingediend en betreft de ontruiming van een woonhuis met bijbehorende grond, gelegen aan een specifiek adres. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 juni 2024, waarbij de bank werd vertegenwoordigd door mr. T.P.J. Jager. De verweerders, waaronder onbekende huurders, zijn niet verschenen op de zitting.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bank het huurbeding wil inroepen omdat er al meer dan een jaar geen hypotheekbetalingen zijn gedaan en de woning onderhands is verkocht. De bank heeft belang bij het verzoek, omdat de koper de woning vrij van huur wil ontvangen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bank bevoegd is om het huurbeding in te roepen, aangezien er geen bewijs is dat er huurders in het pand verblijven die zich op het huurrecht kunnen beroepen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en een ontruimingstermijn van 14 dagen na betekening van de beschikking aan de huurders vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de verzoeken om de ontruiming met behulp van de sterke arm van politie en justitie niet toewijsbaar zijn, aangezien de deurwaarder verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ontruiming. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rekestnummer: C/02/420387 / KG RK 24-203
Beschikking van de voorzieningenrechter van 13 juni 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ING BANK NV,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. J. Voskamp te Heemstede,
en

1.[verweerder 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[verweerder 2],
wonende te [plaats] ,
3.
DE ONBEKENDE (ONDER)HUURDERS VERBLIJVEND IN HET PERCEEL AAN DE [adres] , [postcode] [plaats],
wonende te [plaats] ,
verweerders,
en
4.
[belanghebbende],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
belanghebbende,
allen niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt – voor zover van belang – uit:
- het verzoekschrift inroepen huurbeding ex artikel 3:264 BW, op de griffie ingekomen op 20 maart 2024, met producties genummerd 1 tot en met 5, alsmede losse bijlagen,
- de (aangetekende) brieven van de griffier van deze rechtbank van 7 mei 2024,
- de openbare oproep in de Staatscourant van 13 mei 2024,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 10 juni 2024.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van verlof tot het inroepen van het
huurbeding als bedoeld in artikel 3:264 Burgerlijk Wetboek (BW), alsmede tot ontruiming door de huurders van de onroerende zaak:
het woonhuis met berging, ondergrond, tuin en verdere aanhorigheden te [postcode] [plaats] , plaatselijk bekend als [adres] , kadastraal bekend [gemeente] , [sectie] [nummer] , groot een (1) are vijfendertig (35) centiaren (hierna: het onderpand).
2.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 10 juni 2024. Daarbij is verschenen mr. T.P.J. Jager namens verzoekster (hierna: de bank). Bij aangetekende en gewone brief van 7 mei 2024 heeft de griffier van de rechtbank de verweerders in kennis gesteld van het gedane verzoek en de geplande zittingsdatum. [belanghebbende] is opgeroepen via een openbare oproep in de Staatscourant van 13 mei 2024. Verweerders en belanghebbende (hypotheekgever) zijn niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.
Mr. Jager heeft het verzoek gehandhaafd. Er is al meer dan een jaar geen hypotheek betaald en de achterstand loopt op. Inmiddels is de woning onderhands verkocht en is er een verzoek aan de voorzieningenrechter gedaan om de koopovereenkomst goed te keuren. De bank heeft echter nog steeds belang bij het verzoek. In de koopovereenkomst zijn ontbindende voorwaarden opgenomen. Ook heeft de koper er belang bij dat het onderpand vrij van huur kan worden geleverd.

3.Wat vindt de voorzieningenrechter

3.1.
De voorzieningenrechter vindt dat het verzoek moet worden toegewezen, waarbij aan de (onbekende) huurders een ontruimingstermijn van 14 dagen na betekening van deze beschikking wordt gegund. Hieronder wordt uitgelegd waarom de voorzieningenrechter dit vindt.
3.2.
Vooropgesteld wordt dat de voorzieningenrechter uit moet gaan van de bevoegdheid van de bank om de woning executoriaal te verkopen. Het gaat in deze procedure om de vraag of de bank een beroep mag doen op het huurbeding: de bepaling in de hypotheekakte dat de woning alleen verhuurd mag worden met toestemming van de bank.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de bank het voornemen heeft om het hypotheekrecht uit te winnen door executieverkoop van het onderpand. Dit voornemen blijkt uit het deurwaardersexploot van 7 maart 2024, waarbij de bank aan hypotheekgever heeft aangezegd tot openbare verkoop van het onderpand over te gaan op 23 mei 2024. Gelet hierop wil de bank het huurbeding, zoals bedoeld in artikel 3:264 leden 5 en 6 BW en zoals opgenomen in de tussen de bank en hypotheekgever opgestelde hypotheekakte van 9 juni 2009, inroepen tegen de (onbekende) huurders van het onderpand. De (onbekende) huurders zijn bij exploten van 11 en 18 maart 2024 en door een oproep in dagblad Trouw van 13 maart 2024 op de hoogte gebracht van het voornemen van de bank om het huurbeding in te roepen.
3.4.
De voorzieningenrechter stelt daarnaast vast dat de bank op grond van artikel 3:264 lid 1 sub c BW verplicht is het huurbeding in te roepen, tenzij de bank met zekerheid kan vaststellen dat er geen huurders in het onderpand verblijven. Vast staat dat de hypotheekgever niet op het adres van het onderpand staat ingeschreven en dat van hem geen woon- of verblijfplaats bekend is. Hoewel er geen andere personen op het adres van het onderpand staan ingeschreven, heeft de taxateur vastgesteld dat er licht brandde in het onderpand en dat er ramen open stonden. Dit kan er dus op wijzen dat er wel mensen in het onderpand wonen. Daarom is het niet uit te sluiten dat er mensen zijn die zich op het huurrecht kunnen beroepen. De bank is daarom ontvankelijk in het verzoek.
3.5.
De voorzieningenrechter kan een verzoek tot het inroepen van het huurbeding slechts op twee mogelijke gronden afwijzen, te weten: de huurovereenkomst bestond al voor het aangaan van de hypotheek óf de bank kan volledig uit de opbrengst worden voldaan bij executieverkoop in verhuurde staat.
3.6.
Dat er sprake is van een huurovereenkomst die al voor het aangaan van de hypotheek is gesloten, is niet gebleken. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat er geen huurovereenkomst was voor het aangaan van de hypotheek. Daarmee doet de eerste uitzonderingsgrond van artikel 3:264 BW zich niet voor.
3.7.
Uit het onweersproken taxatierapport blijkt daarnaast dat de getaxeerde executiewaarde in verhuurde staat veel lager is dan de hoogte van de vordering van de bank. Anders gezegd: als er huurders in de woning zouden mogen blijven wonen, zal de verkoopprijs van de woning te laag zijn om de bank helemaal te kunnen betalen. Er is daarmee ook geen sprake van de tweede uitzonderingsgrond.
3.8.
Het verzoek voldoet ook aan de overige wettelijke vereisten. Het verzoek wordt daarom toegewezen. Aan de (onbekende) huurders zal een ontruimingstermijn van 14 dagen na betekening van deze beschikking worden gegund.
3.9.
De verzochte machtiging om de ontruiming zo nodig zelf uit te (laten) voeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie is niet toewijsbaar. Op grond van artikel 556 Rv moet een ontruiming altijd door de deurwaarder gebeuren. De deurwaarder heeft geen machtiging nodig om de veroordeling tot ontruiming ten uitvoer te leggen en hij kan, als hij dit nodig vindt, de hulp van de politie inroepen op grond van artikel 2 van de Politiewet. De deurwaarder moet zich bij een gedwongen ontruiming houden aan de daarvoor geldende regels uit onder andere artikel 555 Rv. Gelet daarop bestaat geen grond om de verzochte machtiging te verlenen.
3.10.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 289 Rv een proceskostenveroordeling uit te spreken.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verleent verlof aan ING Bank NV om het huurbeding in te roepen tegen de (onbekende) huurders,
4.2.
veroordeelt de (onbekende) huurders om de onroerende zaak:
het woonhuis met berging, ondergrond, tuin en verdere aanhorigheden te [postcode] [plaats] , plaatselijk bekend als [adres] , kadastraal bekend [gemeente] , [sectie] [nummer] , groot een (1) are vijfendertig (35) centiaren,
te ontruimen met wie en al wat aldaar namens hen aanwezig is en om dat pand met afgifte van de sleutels aan de bank ter vrije beschikking te stellen,
4.3.
bepaalt dat gedurende een termijn van 14 dagen na betekening van de beschikking aan de (onbekende) huurders niet ontruimd mag worden,
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sterk en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.type: mvda