Op 13 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in de zaak van ING Bank NV, gevestigd te Amsterdam, die een verzoek heeft ingediend tot het inroepen van een huurbeding ex artikel 3:264 BW. Het verzoekschrift is op 20 maart 2024 ingediend en betreft de ontruiming van een woonhuis met bijbehorende grond, gelegen aan een specifiek adres. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 juni 2024, waarbij de bank werd vertegenwoordigd door mr. T.P.J. Jager. De verweerders, waaronder onbekende huurders, zijn niet verschenen op de zitting.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bank het huurbeding wil inroepen omdat er al meer dan een jaar geen hypotheekbetalingen zijn gedaan en de woning onderhands is verkocht. De bank heeft belang bij het verzoek, omdat de koper de woning vrij van huur wil ontvangen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bank bevoegd is om het huurbeding in te roepen, aangezien er geen bewijs is dat er huurders in het pand verblijven die zich op het huurrecht kunnen beroepen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en een ontruimingstermijn van 14 dagen na betekening van de beschikking aan de huurders vastgesteld.
De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de verzoeken om de ontruiming met behulp van de sterke arm van politie en justitie niet toewijsbaar zijn, aangezien de deurwaarder verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ontruiming. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.