ECLI:NL:RBZWB:2024:4122

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
10784768 CV EXPL 23-3814 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering in geschil over koopovereenkomst tussen groothandel en detailhandel

In deze civiele procedure tussen SVHH PRODUCTS B.V. en LAMPEN & MEER B.V. staat de vraag centraal of LAMPEN & MEER B.V. (L&M) daadwerkelijk meubels heeft besteld bij SVHH PRODUCTS B.V. (SVHH). SVHH vordert betaling van een bedrag van € 2.135,75, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten, omdat L&M de koopsommen niet tijdig heeft voldaan. SVHH stelt dat de bestellingen zijn geplaatst tijdens een meubelbeurs in Brussel in 2022, waarbij een formulier is ingevuld en er e-mailcontact is geweest over de bestellingen. De meubels zijn in januari en februari 2023 geleverd, en SVHH stelt dat er geen protest is geweest tegen de facturen.

L&M betwist echter de bestelling en stelt dat zij normaal gesproken niet bij groothandels inkoopt, maar via L&M Nederland B.V. De door SVHH overgelegde e-mailcorrespondentie zou niet aantonen dat de bestellingen door L&M zijn geplaatst. Bovendien zijn er aanpassingen op vrachtbrieven en ontbreken stempels van L&M, wat de ontvangst van de goederen in twijfel trekt. De kantonrechter overweegt dat het aan SVHH is om te bewijzen dat L&M de bestellingen heeft geplaatst, conform artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. SVHH wordt in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren, en de zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

De kantonrechter heeft bepaald dat SVHH bewijs moet leveren van de bestellingen en dat de zaak op 26 juni 2024 opnieuw op de rol komt voor uitlating over de bewijsvoering. SVHH moet ook een leesbare kopie van een onduidelijke productie overleggen. De verdere beslissing wordt aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10784768 \ CV EXPL 23-3814
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap SVHH PRODUCTS B.V.,
statutair gevestigd te Lienden, kantoorhoudende te Beneden Leeuwen,
eisende partij,
hierna te noemen: SVHH,
gemachtigde: mr. J.W. Hilhorst, advocaat te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap LAMPEN & MEER B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
gedaagde partij,
hierna te noemen: L&M,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 november 2023 met producties;
- de conclusie van antwoord van 9 januari 2024;
- de conclusie van repliek van 6 maart 2024
- de op 30 april 2024 ter griffie ontvangen conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
SVHH vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, L&M te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.135,75, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, de proceskosten en de nakosten. Zij stelt dat L&M meubels bij haar heeft besteld voor een bedrag van € 1.779,97 en dat SVHH die meubels bij haar heeft laten afleveren. L&M heeft de koopsommen niet op tijd betaald, zodat zij rente en kosten verschuldigd is geworden. Op het verweer van L&M voert SVHH aan dat partijen in contact zijn gekomen op de meubelbeurs in Brussel in 2022. Namens L&M is toen het formulier ‘nieuwe relaties’ ingevuld en zijn bestellingen geplaatst. Over de bestellingen is vervolgens nog e-mailcontact geweest tussen partijen. Uiteindelijk zijn de meubels in januari en februari 2023 aan het adres van L&M geleverd. Op de vrachtbrieven is ook getekend voor ontvangst en er is nimmer geprotesteerd tegen de aan L&M toegestuurde facturen.
2.2.
L&M voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van SVHH in de proceskosten. Zij betwist een bestelling bij SVHH te hebben geplaatst. Zij koopt normaalgesproken niet in bij groothandels. Dat loopt via L&M Nederland B.V. Uit de door SVHH overgelegde e-mailcorrespondentie volgt ook niet dat de bestellingen door L&M zijn geplaatst. Deels is dit immers correspondentie tussen een verkoper van SVHH en een andere medewerker van SVHH. Eén van de door SVHH overgelegde vrachtbrieven is met pen aangepast en op de andere vrachtbrief zijn geen stempels van L&M geplaatst. Er kan dus niet vanuit worden gegaan dat L&M de goederen in ontvangst heeft genomen. Op het adres van L&M kan bovendien niet worden gelost, nu daar de winkel zit en niet het magazijn.
2.3.
De kantonrechter overweegt dat SVHH stelt dat L&M de bestellingen, die ten grondslag liggen aan de gevorderde factuurbedragen, heeft geplaatst. L&M betwist deze stelling gemotiveerd. Gelet op het bepaalde in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het aan SVHH om haar stelling te bewijzen. De kantonrechter zal haar daartoe in de gelegenheid stellen.
2.4.
De kantonrechter wijst SVHH er nog op dat haar productie 5 bij conclusie van repliek deels onleesbaar is, althans de gestelde stempel van L&M is niet leesbaar. SVHH wordt bij voornoemde akte in de gelegenheid gesteld een leesbare kopie van die productie in het geding te brengen.
2.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
draagt SVHH op te bewijzen feiten en omstandigheden, waaruit volgt dat L&M de bestellingen die hebben geleid tot de orders onder nummers [ordernummer 1] en [ordernummer 2] heeft geplaatst,
3.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 26 juni 2024 om 09:00 uurvoor uitlating door SVHH of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
3.3.
bepaalt dat SVHH bij die akte een meer leesbare kopie van productie 5 bij conclusie van repliek overlegt,
3.4.
bepaalt dat, als SVHH geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
3.5.
bepaalt dat, als SVHH
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
juli 2024tot en met
december 2024dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
3.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. Dijkman, in het gerechtsgebouw te Breda, Stationslaan 10,
3.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,
3.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.