ECLI:NL:RBZWB:2024:4130

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/2227 Wht
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname privaatrechtelijke schulden door de Minister van Financiën in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de Minister van Financiën om haar privaatrechtelijke schulden over te nemen, beoordeeld. Eiseres, die gedupeerd is door de kinderopvangtoeslagaffaire, had verzocht om overname van haar schulden, maar dit verzoek werd afgewezen met een besluit van 20 september 2022. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 30 maart 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 7 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en een vertegenwoordiger van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de schulden van eiseres niet over te nemen. Eiseres had aangevoerd dat er een toezegging was gedaan door een medewerker van de Sociale Banken Nederland (SBN) dat haar schulden zouden worden overgenomen, maar de rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor deze toezegging. De rechtbank legt uit dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel aan drie voorwaarden moet worden voldaan, en dat in dit geval niet is aangetoond dat er een toezegging is gedaan die aan de minister kan worden toegerekend.

De rechtbank wijst erop dat de schulden van eiseres niet voldoen aan de voorwaarden voor overname, omdat ze niet zijn vastgelegd in een notariële akte of blijken uit een rechterlijke uitspraak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister om de schulden niet over te nemen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2227 Wht

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

de Minister van Financiën

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister om een aantal privaatrechtelijke schulden van haar over te nemen.
Het verzoek tot overnemen van schulden is met het besluit van 20 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is het bezwaar ongegrond verklaard.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en namens de minister [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of op goede gronden is geoordeeld dat de schulden van eiseres niet worden overgenomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft besloten de schulden van eiseres niet over te nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft aan de Sociale Banken Nederland (SBN) een schuldenlijst toegezonden met de bedoeling om in aanmerking te komen voor overname van de schulden. Op de schuldenlijst staan de namen van twee familieleden.
Met het besluit van 20 september 2022 heeft SBN aan eiser meegedeeld dat de opgegeven schulden niet worden overgenomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit van 30 maart 2023 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Standpunt eiseres
4. Eiseres heeft aangevoerd dat de beslissing op bezwaar onwaarheden bevat. Er is aan haar telefonisch toegezegd dat de schulden zouden worden ingelost. Ze weet niet waarom de medewerker nu ontkent een toezegging te hebben gedaan. Ze wil onder ede verklaren dat er is toegezegd dat de private schulden worden overgenomen. Ze heeft het ontvangen compensatiebedrag aan andere zaken opgemaakt omdat ze dacht de schulden niet terug te hoeven betalen. Eiseres stelt voor om de betreffende medewerker als getuige te horen.
Standpunt minister
5. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een toezegging dat schulden van eiseres bij de familie van eiseres overgenomen zullen worden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de minister verwezen naar een printscreen van de e-mailcorrespondentie tussen de bezwaarmedewerker en degene met wie eiseres op 28 juni 2022 telefonisch heeft gesproken.
Overwegingen rechtbank
Bevoegdheid
6. Het bestreden besluit is namens de Belastingdienst/Toeslagen genomen door de programmadirecteur Schulden. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit de minister van Financiën het bevoegde bestuursorgaan was. Daarbij is wel ondermandaat verleend aan de programmadirecteur Schulden.
7. Ter zitting is namens de minister verklaard dat de minister het besluit voor zijn rekening neemt. Omdat de programmadirecteur, via ondermandaat, ook bevoegd was om namens de minister te beslissen zal de rechtbank aan de onjuiste vermelding van de mandaatgever in het bestreden besluit geen gevolgen verbinden.
Omvang geschil
8. Niet in geschil is dat de schulden die eiseres bij haar familie had niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor overname. Deze schulden zijn immers niet vastgelegd in een notariële akte en/of blijken niet uit een rechterlijke uitspraak. [1]
9. De beroepsgrond van eiseres dat er een toezegging is gedaan, zal de rechtbank aanmerken als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het geschil is daarom beperkt tot de vraag of het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel.
Toetsingskader vertrouwensbeginsel
10. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moeten drie stappen worden doorlopen. Allereerst moet de betrokkene aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte, de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. [2]

Zijn er toezeggingen gedaan?

11. Eiseres heeft gesteld dat een medewerker van de SBN heeft toegezegd dat haar schulden, ondanks het ontbreken van een notariële akte of rechterlijke uitspraak, zullen worden overgenomen. Eiseres heeft daarbij ook de naam van deze medewerker genoemd. De minister heeft navraag gedaan bij de betreffende medewerker. Deze heeft ontkend dat hij een dergelijke toezegging heeft gedaan. Daarbij heeft hij ook aangegeven dat dit zijn taak niet is en dat hij ook niet bevoegd is om die toezegging te doen.
12. Eiseres heeft haar stelling dat een toezegging is gedaan niet met stukken kunnen onderbouwen. De rechtbank realiseert zich dat een onderbouwing bij een telefonische toezegging moeilijk is. Eiseres heeft ter zitting echter aangegeven hoe het gesprek volgens haar is verlopen. Daarbij heeft zij verschillende keren gesteld dat op haar vraag of een notariële akte nodig was, de medewerker heeft gesteld “daar is het laatste woord nog niet over gezegd.” Ook zou de medewerker hebben gezegd dat het wel goed zou komen. Uit deze weergave van het gesprek kan de rechtbank niet opmaken dat daadwerkelijk een toezegging is gedaan dat de schulden overgenomen zouden worden. Eerder kan hieruit opgemaakt worden dat er nog een discussie gaande is of de voorwaarde van een notariële akte gehandhaafd zal blijven. Voor zover de opmerking is gemaakt dat het wel goed zou komen, kan deze niet los worden gezien van de opmerking dat over het vereiste van een notariële akte het laatste woord nog niet is gezegd. Mogelijk dat de medewerker zijn eigen inschatting heeft gegeven over de kans dat de eis van een notariële akte eventueel zal komen te vervallen, maar een toezegging dat zonder die akte de onderhavige schulden ook overgenomen zullen worden, kan hieruit niet opgemaakt worden. De rechtbank sluit niet uit dat eiseres het gesprek wel zo heeft begrepen, maar dat is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat een toezegging is gedaan. Verder is ook nog van belang dat de betreffende medewerker gesteld heeft niet bevoegd te zijn om toezeggingen te doen, zodat het ook minder aannemelijk is dat hij een dergelijk toezegging zou hebben gedaan. Gelet hierop en de weergave van het gesprek zoals door eiseres ter zitting is gegeven, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat een harde toezegging is gedaan dat de schulden overgenomen zullen worden. De overige stappen van het toetsingskader hoeven daarom niet nader besproken te worden.
Op grond van het voorgaande kan het horen van de betreffende medewerker als getuige, zoals eiseres voorstelt, redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

13. Uit het voorgaande volgt dat de minister terecht heeft geweigerd de door eiseres opgegeven schulden over te nemen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 18 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wet hersteloperatie toeslagen (zoals deze luidde ten tijde in geding).

Artikel 4.1 (Overneming en betaling privaatrechtelijke schulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag en partner)
1. Onze Minister van Financiën neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van degene die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, op wie artikel 4.6 of 4.7 niet van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
[…]
3. Geldschulden en kosten die worden overgenomen, zijn:
[…]
b. een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt;
[…]

Voetnoten

1.Artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2024, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:2024:1400