ECLI:NL:RBZWB:2024:4137

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
C/02/420769 / JE RK 24-550
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot ondertoezichtstelling van een pas geboren kind na eerdere voorlopige ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een pas geboren kind, aangeduid als [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 27 maart 2024 een verzoek ingediend voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft de zaak op 18 april 2024 mondeling behandeld, waarbij de moeder niet aanwezig was. De Raad heeft zorgen geuit over de ontwikkeling van [minderjarige] gezien de kwetsbaarheid van de moeder, die psychische problemen heeft en haar medicatie wil minderen na de bevalling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder stappen vooruit heeft gezet, maar dat er nog steeds een kwetsbare situatie bestaat. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en heeft het verzoek van de Raad toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ondertoezichtstelling gaat in op 7 mei 2024 en duurt tot 7 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/420769 / JE RK 24-550
Datum uitspraak: 25 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 27 maart 2024, ontvangen door de rechtbank op 27 maart 2024.
1.2
Op 18 april 2024 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- twee vertegenwoordigsters van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder is niet verschenen.

2.De feiten

2.1
Bij beschikking van 7 februari 2024, opgevolgd bij beschikking van 15 februari 2024, is [minderjarige] , die op dat moment nog niet geboren was, voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 7 mei 2024.
2.2
De moeder is op [geboortedag] 2024 bevallen van [minderjarige] .
2.3
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] woont bij de moeder. De vader van [minderjarige] is niet in beeld.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar zijn onderzoeksrapport van 26 maart 2024, aangevoerd dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. [minderjarige] wordt volgens de Raad ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd omdat sprake is van een kwetsbare moeder met een beperkt probleembesef. Er bestaan zorgen over het psychisch welzijn van de moeder op het moment dat zij bevallen is aangezien de moeder heeft aangegeven dat zij na de bevalling wil minderen met haar medicatie bedoeld om psychotische klachten te onderdrukken. Het is nog onduidelijk wat de (on)mogelijkheden van de moeder zijn in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De vraag die beantwoord moet worden is of [minderjarige] emotioneel en fysiek veilig opgroeit, er sprake is van een veilige hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en de moeder en of de moeder voldoende kan reageren op de behoeften van [minderjarige] . Nog onduidelijk is of de moeder kan zorg dragen voor ‘goed genoeg ouderschap’ en wat het netwerk precies voor de moeder en [minderjarige] kan betekenen. De moeder staat er alleen voor; de vader van [minderjarige] is niet betrokken geweest bij de zwangerschap van de moeder. De moeder is op dit moment deels bereid, maar onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. De moeder had, net voor de start van de voorlopige ondertoezichtstelling, een ambivalente houding ten aanzien van de benodigde hulpverlening. Een ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden is passend. Binnen deze termijn moet duidelijk kunnen worden of de moeder zelfstandig, met ondersteuning van hulpverlening, voldoende in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen en/of wat de moeder hiervoor nodig heeft. Ook moet duidelijk worden of het de moeder lukt om zich open te stellen voor de noodzakelijk geachte hulpverlening en daarmee de positieve, weliswaar prille, ontwikkeling die momenteel gezien wordt voort te zetten. Belangrijk is dat de ontwikkelingen in de komende periode worden gemonitord onder regie van de GI.
4.2
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat bij de moeder hulpverlening vanuit de GGZ en GGD betrokken is en dat de moeder aan deze hulpverlening meewerkt. De basisvoorzieningen voor [minderjarige] zijn aanwezig, de moeder houdt zich aan alle afspraken en zij neemt haar medicatie in. De moeder lijkt vertrouwen te hebben in de hulpverlening die bij haar betrokken is. Daarnaast is de oma (moeder moederszijde) betrokken. Zij ondersteunt de moeder met name in de weekenden. Van een situatie van acute onveiligheid is op dit moment geen sprake. De situatie bij de moeder wordt op dit moment als goed genoeg beoordeeld. De moeder is echter een kwetsbare vrouw, waarbij sprake is geweest van zeer zorgelijke problematiek. De inzet van hulpverlening in het gedwongen kader wordt nog nodig geacht om de belangen van [minderjarige] , waar nodig, te behartigen en de noodzakelijk geachte hulpverlening te waarborgen. De GI kan dan ook instemmen met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van negen maanden. Indien mogelijkheden worden gezien om de ondertoezichtstelling eerder te beëindigen zal de GI daartoe overgaan.
4.3
Doordat de moeder niet op de mondelinge behandeling is verschenen en zij de kinderrechter evenmin voorafgaand aan de mondelinge behandeling (schriftelijk) over haar standpunt met betrekking tot het verzoek van de Raad heeft bericht, is het standpunt van de moeder onbekend. Volgens het raadsrapport heeft de moeder, in reactie op dit rapport, aangegeven het advies en het daaruit voortvloeiende verzoek van de Raad te begrijpen en het daarmee eens te zijn.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Allereerst overweegt de kinderrechter dat haar op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd is gebleken dat de moeder mooie stappen vooruit heeft gezet sinds de start van de voorlopige ondertoezichtstelling. De basisvoorzieningen voor [minderjarige] zijn in de woning van de moeder aanwezig, de moeder neemt - ook nadat zij is bevallen van [minderjarige] - haar medicatie in, zij komt haar afspraken na en er lijkt een begin van vertrouwen te zijn tussen de moeder en de betrokken hulpverlening. Van een acute onveilige situatie voor [minderjarige] is op dit moment dan ook geen sprake. Dit neemt niet weg dat nog altijd sprake is van een kwetsbare situatie. In de aanloop naar de geboorte van [minderjarige] was sprake van serieuze zorgen over met name het psychisch welbevinden van de moeder, haar mogelijkheden tot het bieden van voldoende basale zorg en veiligheid aan [minderjarige] alsook het accepteren door de moeder van de voor haar en [minderjarige] noodzakelijk geachte hulpverlening. Om zich goed te kunnen ontwikkelen is het van belang dat [minderjarige] in een (fysiek en emotioneel) veilige en stabiele opvoedsituatie kan opgroeien. Komende periode moet duidelijk worden of de moeder [minderjarige] een dergelijke opvoedsituatie kan bieden en wat de moeder hierbij aan (verdere) hulpverlening nodig heeft. De kinderrechter acht de betrokkenheid van de GI nog nodig voor het voeren van regie en om de ontwikkelingen in de komende periode te monitoren. De verwachting en de bedoeling is dat de moeder binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer kan dragen.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het BW. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad dan ook toewijzen.
Tot slot overweegt de kinderrechter dat het belangrijk is dat de moeder zich blijft open stellen voor hulpverlening zodat zij de huidige positieve lijn weet voort te zetten. Indien door de GI mogelijkheden worden gezien om al voor afloop van de ondertoezichtstelling de hulpverlening over te dragen naar het vrijwillig kader, dient daartoe over te worden gegaan.
5.3
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 7 mei 2024 tot 7 februari 2025;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 26 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.