ECLI:NL:RBZWB:2024:4139

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
C/02/420771 / JE RK 24-551
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een ongeboren baby

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van het ongeboren kind, gezien de problematische situatie van de ouders, waaronder psychische kwetsbaarheid, middelengebruik en huiselijk geweld. De moeder, die zwanger is van een dochter, heeft aangegeven zich niet in staat te achten om voor het kind te zorgen, terwijl de vader zich verzet tegen een eventuele plaatsing van het kind in een pleeggezin. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het belang van het kind vordert dat het als geboren wordt aangemerkt en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de veiligheid van het kind te waarborgen. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad toegewezen en de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind met ingang van 1 mei 2024 tot 1 mei 2025 uitgesproken, met de beslissing dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/420771 / JE RK 24-551
Datum uitspraak: 25 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
over
[het thans nog ongeboren kind],
hierna te noemen het thans nog ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 27 maart 2024, ontvangen door de rechtbank op 27 maart 2024.
1.2
Op 18 april 2024 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
De vader is niet verschenen.

2.De feiten

2.1
De moeder is zwanger van het thans nog ongeboren kind. Zij verwacht een dochter. De uitgerekende geboortedatum is [datum] 2024.
2.2
De vader heeft het ongeboren kind erkend.
2.3
Bij beschikking van 1 februari 2024, opgevolgd door de beschikking van 12 februari 2024, is het ongeboren kind voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 1 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van het thans nog ongeboren kind voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar zijn onderzoeksrapport van 26 maart 2024, aangevoerd dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. Het thans nog ongeboren kind wordt volgens de Raad ernstig in haar ontwikkeling bedreigd omdat er grote zorgen zijn over de situatie van en tussen de ouders. Bij beide ouders is sprake van psychische kwetsbaarheid, een verstandelijke beperking en middelengebruik (;alcohol en drugs). Daarnaast vindt er regelmatig huiselijk geweld plaats tussen de ouders en is bij de vader sprake van emotie-regulatieproblematiek. De eerder uitgesproken voorlopige ondertoezichtstelling heeft helaas geen verbetering gebracht. Afgelopen weekend is de situatie tussen de ouders fors geëscaleerd, waarbij geweld heeft plaatsgevonden en de moeder middelen heeft gebruikt. Daarmee is de veiligheid van het thans nog geboren kind ernstig in gevaar gebracht, nog los van de omstandigheid dat een kind ook in de buik van zijn/haar moeder in een geweldssituatie trauma kan oplopen. De moeder geeft al langer aan zich onvoldoende in staat te achten om voor het thans nog ongeboren kind te zorgen. Zij staat open voor een plaatsing van het kind elders na de geboorte. De vader verzet zich hiertegen. Hij wil het liefst, samen met de moeder, de verzorging en opvoeding van het thans nog ongeboren kind op zich nemen. Belangrijk is dat de veiligheid van het thans nog ongeboren kind de komende weken wordt gewaarborgd en dat nader wordt bezien wat voor het kind de beste plek is om op te groeien en welke rol de ouders hierin kunnen hebben. De Raad acht het zeer van belang dat de ouders door de GI goed worden meegenomen in de afwegingen die zij hierin komende weken zullen maken alsook een eventueel door haar in te dienen verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing. Indien beide ouders achter een plaatsing van het thans nog ongeboren kind elders zouden kunnen staan, zal dit rust brengen in het systeem. Ook bij een uithuisplaatsing hebben de ouders en het kind recht op omgang met elkaar. Het is zeer belangrijk dat de ouders en het kind elkaar leren kennen en in goed contact met elkaar staan. In geval van een uithuisplaatsing van het ongeboren kind zal de GI zich hiervoor dan ook hard moeten maken.
4.2
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij kan instemmen met het verzoek van de GI en bereid is om de ondertoezichtstelling uit te voeren. De GI maakt zich hele grote zorgen over de huidige situatie. Het gaat met de moeder, die inmiddels tweeëndertig weken zwanger is, niet goed. Het lukt de moeder niet om te stoppen met het gebruik van middelen en de relatie tussen de ouders is zeer problematisch. Afgelopen weekend heeft er (wederom) een flinke escalatie tussen de ouders plaatsgevonden, waarbij de ouders fysiek geweld naar elkaar hebben gebruikt. Er hebben in de afgelopen periode meerdere netwerkberaden plaatsgevonden, waarbij beide ouders aanwezig waren. Een opname van de ouders samen met het thans ongeboren in een moeder-kind-huis lijkt een gepasseerd station gezien de heftige problematiek die er speelt. Om de veiligheid van het thans nog ongeboren kind te waarborgen wordt op dit moment ingezet op een opname van de moeder in het [ziekenhuis] tot aan de bevalling. Tot op heden gaan andere crisissen echter steeds voor. Vandaar dat ook wordt gekeken naar de mogelijkheid van een eventuele opname van de moeder bij de GGZ. De moeder heeft aangegeven achter een plaatsing van het thans nog ongeboren kind te kunnen staan in een pleeggezin. De vader is hierover ook gehoord, maar kan daarmee niet instemmen. Hij is van mening dat hij en de moeder voor het kind moeten zorgen. De onduidelijkheid over waar het thans nog ongeboren kind na de bevalling gaat opgroeien, maakt dat de vader zich op dit moment heeft teruggetrokken en nergens meer aan mee wil werken. De vader ziet niet in dat de huidige situatie geen veilige plek is voor het thans nog ongeboren kind om in op te groeien en dat hiervoor een zeer grote verandering nodig is in het gedrag en handelen van de ouders, hetgeen de beide ouders tot op heden, ondanks alle hulp die zij hierbij krijgen, niet lukt. Op korte termijn zal door de GI nader worden besloten of zij een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van het thans nog ongeboren kind bij de rechtbank gaat indienen.
4.3
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij achter het verzoek van de Raad staat. De moeder vindt het jammer dat het zo ver is gekomen. De moeder acht zich niet in staat om zelf voor het thans nog ongeboren kind te zorgen. Zij gebruikt nog steeds middelen en de relatie met de vader is heftig en heel wisselend. De moeder is bereid om mee te werken aan een opname van haar in het [ziekenhuis] en/of de GGZ. Ook staat de moeder achter een eventuele plaatsing van het kind in een pleeggezin.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren aangemerkt zo dikwijls zijn belang dit vordert.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De kinderrechter is van oordeel dat het thans nog ongeboren kind als geboren moet worden aangemerkt omdat het belang van het kind dit vordert. De reden daarvoor is dat er zorgen zijn over het welzijn van het kind nu en na zijn geboorte.
5.3
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is naar het oordeel van de kinderrechter gebleken dat er veel zorgen bestaan over het veilig, en in goede gezondheid, op kunnen groeien en ontwikkelen van het thans nog ongeboren kind bij de ouders. De kinderrechter onderschrijft daarbij de zorgen die door de Raad en de GI zijn aangevoerd. Bij beide ouders is sprake van LVB-problematiek, mede bestaand uit een (psychische) kwetsbaarheid en middelengebruik. Daarnaast vinden er regelmatig forse escalaties tussen de ouders plaats die gepaard gaan met fysiek en verbaal geweld. Bij de vader speelt daarnaast nog emotie-regulatieproblematiek.
De kinderrechter acht het ontzettend knap dat de moeder haar eigen beperkingen durft uit te spreken en aan kan geven dat zij zich onvoldoende in staat acht om de zorg voor het thans nog ongeboren kind, ook met ondersteuning van hulpverlening, op zich te nemen. De moeder verschilt hierbij van mening met de vader, die wel mogelijkheden bij de moeder en zichzelf ziet om samen zorg te gaan dragen voor het kind.
Voor de komende periode is het zeer belangrijk dat, onder regie van de GI, verder ingezet wordt op de veiligheid van het thans nog ongeboren kind. Tot aan de bevalling dient de gezondheid en ontwikkeling van het thans nog ongeboren kind goed in de gaten te worden gehouden. Voorkomen moet worden dat het kind nog langer bloot wordt gesteld aan het middelengebruik van de moeder en de escalaties tussen de ouders. De GI wil daarop inzetten door opname van de moeder in het [ziekenhuis] of bij de GGZ, waaraan de moeder bereid is haar medewerking te verlenen. Daarnaast zal in de aanloop naar de bevalling duidelijkheid moeten gaan komen over de plek waar het thans nog ongeboren kind na de bevalling gaat verblijven; bij de ouders of elders. Hierin dient de GI een zorgvuldige afweging samen met de ouders en de reeds betrokken hulpverlening te maken, waarin de mogelijkheden van beide ouders om zorg te dragen voor het thans nog ingeboren kind, in samenhang met de bij hun aanwezige problematiek, verder zal moeten worden beoordeeld. Daarbij onderschrijft de kinderrechter de huidige twijfels van de GI over een opname van de ouders in een moeder-kind-huis, indien er geen wezenlijke verandering komt in het middelengebruik van de ouders als ook de dynamiek in hun relatie.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het BW. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad dan ook toewijzen. Daarbij acht zij een ondertoezichtstelling van het thans nog ongeboren kind voor de duur van een jaar een passende termijn gelet op alles dat speelt.
Tijdens de ondertoezichtstelling zal in ieder geval aan de volgende doelen gewerkt moeten worden:
- Het thans nog ongeboren kind kan zich gedurende de zwangerschap goed verder ontwikkelen en groeien;
- Er is duidelijkheid over wie het thans nog ongeboren kind na de geboorte gaat verzorgen;
- Het thans nog ongeboren kind komt voor en na de geboorte niet in aanraking met verbaal en non-verbaal geweld tussen de ouders;
- Het thans nog ongeboren kind komt voor en na de geboorte niet in aanraking met middelengebruik door de ouders.
5.4
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
beschouwt het thans nog ongeboren kind als geboren;
6.2
stelt het thans nog ongeboren kind onder toezicht van de GI met ingang van 1 mei 2024 tot 1 mei 2025;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 door mr.
De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 26 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.