ECLI:NL:RBZWB:2024:4142

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
C/02/414565 / JE RK 23-1760
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Hamburger
  • J. Jansen
  • H. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met deskundigenbenoeming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 18 november 2020 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en dat hij op 28 september 2023 uit huis is geplaatst. De ouders van [minderjarige] zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder en de vader elk hun standpunten hebben gepresenteerd. De moeder heeft aangegeven dat een terugplaatsing bij de vader op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is, terwijl de vader zich verzet tegen de verlenging van de uithuisplaatsing en pleit voor een terugplaatsing bij hem. De bijzondere curator heeft ook een rapport uitgebracht waarin de situatie van [minderjarige] wordt besproken, met aandacht voor zijn wensen en behoeften. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er sprake is van een impasse in de hulpverlening en dat het noodzakelijk is om een deskundige te benoemen om de situatie van [minderjarige] verder te onderzoeken. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 2 oktober 2024 en de verdere behandeling van het verzoek van de GI aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht. De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is dat [minderjarige] in een neutrale omgeving kan worden onderzocht, zodat zijn belangen en behoeften goed in kaart kunnen worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer: C/02/414565 / JE RK 23-1760
Datum uitspraak: 30 april 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. Möller te Tilburg,
tijdens de mondelinge behandeling waargenomen door [kantoorgenoot],
[de bijzondere curator],
kantoorhoudende te [plaats 1] ,
in haar hoedanigheid als bijzondere curator over [minderjarige] ,
hierna te noemen de bijzondere curator.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van deze rechtbank van 14 maart 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief met bijlagen van de GI van 15 april 2024.
1.2
Op 18 april 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de bijzondere curator.
1.3
De rechtbank heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op
15 april 2024 een gesprek gevoerd met een van de kinderrechters van de rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] staat sinds 18 november 2020 onder toezicht van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd.
2.3
[minderjarige] woonde bij de vader. Met ingang van 28 september 2023 is [minderjarige] op basis van een machtiging uit huis geplaatst en heeft hij verbleven op een [crisisplek] in [plaats 2] . Sinds 5 november 2023 verblijft [minderjarige] op een behandelgroep van GGz Breburg in [plaats 2] .
2.4
Bij beschikking van 17 november 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 18 november 2023 tot 18 november 2024 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 18 november 2023 tot 18 maart 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Tevens is bij deze beschikking [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator voor [minderjarige] . De behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is aangehouden tot 25 januari 2024 pro forma, in afwachting van het verslag van de bijzondere curator en het bericht van de GI en de advocaten van partijen.
2.5
Bij voormelde beschikking van 14 maart 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ambtshalve verlengd met ingang van 18 maart 2024 tot 2 mei 2024. De behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is aangehouden tot de onderhavige mondelinge behandeling en de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank voor jeugdzaken.
2.6
[minderjarige] verblijft op dit moment (nog steeds) op een behandelgroep van GGz Breburg in [plaats 2] .

3.Het resterende verzoek

3.1
Ter beoordeling ligt voor het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de periode van 2 mei 2024 tot 18 november 2024.

4.De standpunten

4.1
Bijzondere curator
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 november 2023 zijn aan de bijzondere curator een tweetal vragen voor onderzoek voorgelegd, namelijk:
- wat zijn de werkelijke wensen en behoeften van de [minderjarige] ten aanzien van zijn verblijfplaats, en
- is het belang van [minderjarige] gediend met een terugplaatsing bij zijn vader of is het belang van [minderjarige] juist gediend met het handhaven van de huidige situatie?
De bijzondere curator heeft op 21 februari 2024 verslag uitgebracht van het onderzoek dat zij heeft verricht. In dit verslag is – kort samengevat – het volgende standpunt door de bijzonder curator ingenomen. Volgens de bijzondere curator zit [minderjarige] in een heel lastige situatie en heeft hij adequate hulp nodig. Zijn plaatsing bij GGz Breburg is tijdelijk, hetgeen een paradoxale situatie oplevert als het gaat om de hechtingsproblematiek van [minderjarige] . De omgang met zijn beide ouders is voor [minderjarige] ook onzeker. Op GGz Breburg vindt [minderjarige] het saai, maar hij kan wel de namen van vijf groepsleiders noemen die hij lief vindt. Een andere onzekere factor is de schoolkeuze voor [minderjarige] . Het onderwijsaanbod op [speciaal onderwijs 1] sluit niet aan bij zijn ontwikkelbehoeften. Bij de keuze voor een andere school wordt gedacht aan [speciaal onderwijs 2] in [plaats 3] . Beide ouders doen hun best om een ouderlijke rol in het leven van [minderjarige] te vervullen. Ze spannen zich daarvoor met toewijding in. De ouders delen de mening dat de communicatie tussen hen beiden moeizaam verloopt. De moeder heeft dit als een gegeven aanvaard, in die zin dat zij zich niet bij machte voelt om hieraan iets te veranderen. Zij wil het beste voor [minderjarige] , ze gunt hem zijn vader en zou in deze situatie bij voorkeur het advies van de deskundigen volgen. De vader maakt de moeder (nog) veel verwijten en vindt het ook moeilijk om met haar om te gaan. Hij ziet wel mogelijkheden om fulltime voor [minderjarige] te zorgen, maar zegt open te staan voor het advies van deskundigen voor het vervolgtraject van [minderjarige] . Met de jeugdzorgwerkers van de GI verkeert de vader, zoals hij dat zelf uitdrukt, in een staat van oorlog, hoewel hij tijdens het onderzoek ook een positieve ervaring heeft opgedaan met jeugdzorgwerker [naam 1] die het bezoek tussen de vader en [minderjarige] op 18 januari 2024 heeft begeleid. De moeder deelt de verontwaardiging van de vader als het gaat om de vele wisselingen van de jeugdzorgwerkers, maar zij staat meer open voor hun ondersteuning. Zodra zij de ervaring heeft dat een jeugdzorgwerker goede ondersteuning biedt, dan staat zij daarvoor open. In feite geldt dat ook voor de vader. Toen de vader ervaarde dat de ondersteuning van jeugdzorgwerker [naam 1] een constructieve invloed had op zijn omgang met [minderjarige] en daarover ook als zodanig werd gerapporteerd, reageerde hij positief. De bijzondere curator gaat er vanuit dat een aanpak bij het denken van de vader volgens een ‘script’ de moeite van het onderzoeken waard is.
Als antwoord op de eerste onderzoeksvraag wat de werkelijke wensen en behoeften van [minderjarige] zijn ten aanzien van zijn verblijfplaats heeft de bijzondere curator gesteld dat [minderjarige] op dit moment beperkt in staat is om zijn werkelijke wensen en behoeften te verwoorden en hierover te communiceren met derden, in ieder geval met de bijzondere curator. De huidige situatie is voor [minderjarige] op meerdere fronten, waaronder zijn woonplek, de omgang met zijn ouders en school, onzeker. In samenhang met zijn kind-eigenproblematiek en hetgeen hij in zijn korte leven al heeft meegemaakt, is dit te verwarrend voor hem. Voor [minderjarige] is structuur en zekerheid een belangrijke behoefte. Wel heeft [minderjarige] aangegeven dat hij graag met zijn vader en moeder omgaat. De tweede onderzoeksvraag of het belang van [minderjarige] is gediend met een terugplaatsing bij zijn vader of dat zijn belang juist is gediend met het handhaven van de huidige situatie, beantwoordt de bijzondere curator negatief. Of en in welke groep [minderjarige] uiteindelijk geplaatst moet worden, is afhankelijk van het perspectiefonderzoek dat binnenkort door Groei Jeugdhulp zal worden uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn bepalend voor het vervolgtraject van [minderjarige] . Dit perspectiefonderzoek moet zo snel als mogelijk plaatsvinden. Elk uitstel is schadelijk voor [minderjarige] . Daarnaast lijkt er volgens de bijzondere curator nog praktische problematiek te spelen, namelijk of eventueel de meest voor [minderjarige] geschikt geachte groep op korte termijn beschikbaar zal zijn. Als advies heeft de bijzonder curator gegeven dat zij pleit voor een strakke sequentiële aanpak waarbij alle partijen zich vooral baseren op het oordeel van de betrokken deskundigen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator nog een nadere toelichting gegeven op haar verslag. De bijzondere curator heeft aangegeven dat zij noch een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader noch een voorzetting van het verblijf van [minderjarige] op de huidige behandelgroep van GGz Breburg in zijn belang acht. Daarbij heeft de bijzondere curator ten aanzien van de behandelgroep van GGz Breburg aangegeven dat [minderjarige] zich aan deze groep zal hechten. Omdat dit echter een tijdelijke plaatsing is, zal [minderjarige] zich ook weer moeten onthechten. Dit komt de ontwikkeling van [minderjarige] niet ten goede, mede gezien de reeds bij hem aanwezige hechtingsproblematiek. [minderjarige] moet zo snel mogelijk naar een plek waar hij voor lange termijn kan blijven en tot rust kan komen. De bijzondere curator is er tijdens haar onderzoek vanuit gegaan dat Groei Jeugdhulp een perspectiefonderzoek zou verrichten en de GI zou adviseren over het perspectief van [minderjarige] . Uit nadere verslaglegging van de GI van 15 april 2024 en de daarbij overgelegde stukken van Groei Jeugdhulp is echter gebleken dat Groei Jeugdhulp geen perspectiefonderzoek gaat verrichten, maar een gezinsonderzoek waarbij een advies wordt uitgebracht over wat [minderjarige] nodig heeft om zich positief te kunnen ontwikkelen. Er is volgens de bijzondere curator echter al heel veel informatie voorhanden om vast te kunnen stellen wat [minderjarige] nodig heeft om zijn ontwikkeling zo optimaal mogelijk te laten verlopen. Daarvoor behoeft niet een heel nieuw onderzoek gedaan te worden. Groei Jeugdhulp kan op basis van de bestaande informatie adviseren wat in het belang van [minderjarige] is, waarna uiteindelijk de GI het perspectiefbesluit kan nemen. Groei Jeugdhulp gaat echter op dit moment niet aan de slag, daar de vader heeft aangegeven niet akkoord te gaan met de inhoud van de schriftelijke stukken die de GI indient bij Groei Jeugdhulp. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat Groei Jeugdhulp nu niet verder kan. Volgens de bijzondere curator is tijdens haar onderzoek een derde verblijfsplek voor [minderjarige] , naast een verblijf van [minderjarige] bij zijn vader en bij zijn moeder, meerdere malen ter sprake gekomen. De bijzondere curator acht het van belang dat hierover duidelijkheid gaat komen. [minderjarige] heeft zijn beide ouders nodig om op te kunnen groeien, maar een derde verblijfsplek zou daarbij aangewezen en noodzakelijk kunnen zijn.
4.2
De GI
De GI heeft op 29 februari 2024 en op 15 april 2024 schriftelijk verslag uitgebracht van de actuele stand van zaken met betrekking tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] en het verloop van de hulpverlening die voor [minderjarige] is ingezet. Onder verwijzing naar deze verslagen heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat bij aanvang van de uithuisplaatsing haar voorkeur uitging naar een plaatsing van [minderjarige] bij [speciaal onderwijs 1] omdat [minderjarige] daar naar school gaat, beide ouders in [plaats 3] wonen en [speciaal onderwijs 1] de mogelijkheid heeft om onderzoek, te weten observatie en diagnostiek, te verrichten. Crossroads heeft echter bepaald dat [minderjarige] op een behandelgroep van GGz Breburg geplaatst moest worden omdat [minderjarige] een te hoog niveau zou hebben voor [speciaal onderwijs 1] . Om die reden is [minderjarige] op 5 november 2023 vanuit de [crisisplek] overgeplaatst naar GGz Breburg in plaats van naar [speciaal onderwijs 1] . De behandelgroep van GGzBreburg is echter iedere woensdagmiddag en ieder weekend gesloten. Dit betekent dat [minderjarige] dan elders moet verblijven. Besloten is dat [minderjarige] op de woensdagmiddag en twee weekenden in de maand bij de moeder verblijft. De andere twee weekenden logeert [minderjarige] bij de [opvang] , waar hij al bekend is.
Na de crisisuithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader is bepaald dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader begeleid moet worden gezien de zorgen rondom de veiligheid van [minderjarige] . [minderjarige] en de vader hebben iedere donderdagmiddag van 16:00 tot 17:00 uur omgang bij de vader thuis, dat tot op heden wordt begeleid door een jeugdzorgwerker omdat de aangevraagde begeleiding bij de WSGV nog niet gerealiseerd kan worden door een wachtlijst. De omgangsbezoeken worden door [minderjarige] , de vader en de jeugdzorgwerker als positief ervaren. Wel ervaren de vader en [minderjarige] veel spanning door de aanwezigheid van de jeugdzorgwerker bij het bezoek. Dit maakt dat de jeugdzorgwerker samen met de vader en in overleg met de groepsbegeleiding van de behandelgroep van GGz Breburg wil toewerken naar een uitbreiding van de bezoektijden en gedeeltelijk (onbegeleide) bezoeken. De vader is in staat om spanning bij [minderjarige] te reguleren, maar er blijft aandacht nodig voor de belaste uitspraken die de vader over de moeder doet richting [minderjarige] .
[minderjarige] heeft belang bij duidelijkheid over zijn perspectief. Hij is daarom aangemeld bij Groei Jeugdhulp voor een perspectiefonderzoek. Gebleken is echter dat Groei Jeugdhulp geen perspectiefonderzoek zal verrichten, maar een gezinsonderzoek op basis waarvan zij advies gaan geven wat [minderjarige] nodig heeft om zich positief te kunnen ontwikkelen. Groei Jeugdhulp gaat dus geen advies geven over het perspectief van [minderjarige] . De GI betreurt dit, maar heeft besloten om zich hierbij neer te leggen. Om tot een weloverwogen en onderbouwd perspectiefbesluit te kunnen komen, acht de GI de nadere onderzoeksgegevens van Groei Jeugdhulp, naast de informatie die de GI uit eerdere hulpverleningstrajecten reeds voorhanden heeft, noodzakelijk. Het huidige onderzoek van Groei Jeugdhulp bevindt zich echter in een impasse aangezien de vader heeft aangegeven niet akkoord te gaan met de verslaglegging die door de GI wordt ingebracht. Volgens de vader is de verslagging van de GI vervuild met leugens en onwaarheden. Daarbij heeft de vader documenten toegezonden aan Groei Jeugdhulp waarin hij heeft aangetoond dat het handelen en/of de vermeldingen van de GI feitelijk onjuist is. Als deze documenten niet gebruikt worden door Groei Jeugdhulp, dan is het de keuze van de vader om nergens meer aan mee te werken en geeft hij geen akkoord voor het onderzoek. Groei Jeugdhulp heeft daarop aangegeven dat zij het onderzoek ‘on hold’ zetten en dat het onderzoek terug op de wachtlijst zal worden geplaatst indien er voor 22 april 2024 geen consensus is bereikt over de onderzoeksopzet, waarvan dossieronderzoek als een van de vier onderdelen van het gezinsonderzoek deel uitmaakt. Dit is geenszins in het belang van [minderjarige] , temeer nu GGz Breburg aangeeft dat zicht op het perspectief van [minderjarige] belangrijk is voor de voortzetting van de behandeling van [minderjarige] . Nu dit zicht op perspectief er nog niet is en op korte termijn ook niet lijkt te komen, staat de behandeling van [minderjarige] stil. De GI maakt zich hierover grote zorgen.
Bij [minderjarige] is sprake van een fors loyaliteitsconflict waarvan de oorzaak is gelegen in de grote onrust/strijd die tussen de ouders speelt. De ouders zijn niet in staat tot het goed vormgeven van gezamenlijk ouderschap. [minderjarige] zit klem tussen de ouders omdat hij betrokken wordt in hun onderlinge strijd. De GI is van mening dat er voor [minderjarige] stabiliteit en rust moet worden gecreëerd. Wanneer dit niet bij de ouder(s) mogelijk is, dan zou een derde neutrale woonplek deze rust en stabiliteit aan [minderjarige] kunnen bieden van waaruit [minderjarige] een onbelast contact met beide ouders kan ervaren. Dit advies is ook gegeven naar aanleiding van een analysefase traject ouderschapsbemiddeling door Sterk Huis, zoals weergeven in hun verslag van 14 maart 2023. Door Sterk Huis is destijds echter een plaatsing van [minderjarige] bij [groep] vanuit [crisisplek] geadviseerd, maar binnen de verblijfsgroepen van [groep] wordt ingezet op het terugwerken naar huis. [groep] is dan ook niet de juiste verblijfslocatie voor [minderjarige] als derde verblijfsplek. De GI hoopt met het onderzoek van Groei Jeugdhulp meer duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheid, het belang en de passendheid van een derde verblijfsplek voor [minderjarige] .
[minderjarige] is inmiddels twee keer uit huis geplaatst bij de vader. Beide uithuisplaatsingen hebben een grote indruk op hem gemaakt en zijn traumatiserend voor hem geweest. Belangrijk is dat [minderjarige] geen nieuwe trauma’s gaat ervaren, dat er rust komt en dat hij de voor hem noodzakelijk geachte behandeling succesvol kan doorlopen. De GI acht een thuisplaatsing van [minderjarige] bij zijn ouders, ondanks alle dilemma’s die op dit moment spelen, op dit moment niet in zijn belang. [minderjarige] zit klem tussen de ouders en er is sprake van kind-eigenproblematiek. Wanneer [minderjarige] terug naar huis gaat, zonder inzet van behandeling/ afronden van de behandeling, bestaat er een groot risico dat de ouders en [minderjarige] vervallen in oude patronen en dat de zorgen die er waren omtrent huiselijk geweld/kindermishandeling weer ontstaan. Daarnaast is het belangrijk dat het onderzoek van Groei Jeugdhulp, dat hopelijk alsnog spoedig van start kan gaan, vanuit rust ingezet kan worden, welke rust [minderjarige] wordt geboden op de behandelgroep van GGz Breburg. Vanuit school wordt waargenomen dat [minderjarige] het fijn vindt om na school weer terug naar de behandelgroep van GGz Breburg te gaan. [minderjarige] laat dit niet alleen in gedrag zien, maar spreekt dit ook uit naar school.
De GI is gelet op dit alles van mening dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] voortgezet moet worden en handhaaft aldus het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] .
4.3
De moeder
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar haar brief van 6 maart 2024, aangevoerd dat de moeder erkent dat de huidige situatie voor [minderjarige] in samenhang met zijn kind-eigenproblematiek verwarrend voor hem is. Een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader is op dit moment echter niet in het belang van [minderjarige] waarbij de moeder nadrukkelijk wijst op de primaire reden van de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, namelijk vanwege het slaan, intimideren, manipuleren en schreeuwen van de vader richting [minderjarige] . Gesteld noch gebleken is dat de vader in de afgelopen periode heeft gewerkt aan zijn eigen problematiek en zijn emotieregulatie. Ook zal [minderjarige] nog een behandeling moeten doorlopen. Voor een definitieve plaatsing van [minderjarige] is bovendien perspectiefbepaling nodig.
Gebleken is dat Groei Jeugdhulp geen perspectiefonderzoek gaat verrichten. Wel kan het onderzoek van Groei Jeugdhulp een waardevolle bijdrage leveren aan het perspectiefbesluit dat door de GI genomen moet worden, welk besluit ter toetsing aan de rechtbank voorgelegd zal worden en bepalend is voor het vervolgtraject van [minderjarige] . Veel informatie is al voorhanden. Het onderzoek door Groei Jeugdhulp hoeft dan ook niet lang te duren. De moeder hoopt dat de vader alsnog zijn medewerking aan dit onderzoek gaat verlenen. Belangrijk is dat [minderjarige] vanuit een neutrale plek deel kan nemen aan het onderzoek van Groei Jeugdhulp, zodat hij zich vrij voelt om open en eerlijk te spreken. [minderjarige] zit ontzettend klem tussen zijn ouders, en laat zich bij beide ouders negatief uit over de andere ouder.
Gelet op het vorenstaande kan de moeder instemmen met een toewijzing van het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder kan echter absoluut niet instemmen met onbegeleid bezoek tussen [minderjarige] en de vader, waar de GI (gedeeltelijk) naar wil toewerken. Het begeleid bezoek verloopt immers nog steeds niet goed omdat de vader [minderjarige] belast met uitspraken over de moeder. Bovendien is het aan de GI of de begeleide instantie om er voor te zorgen dat [minderjarige] geen stress ervaart tijdens de contactmomenten met de vader. Indien deze momenten te belastend zijn dan zal heroverwogen moeten worden, zeker als de vader bepaald gedrag laat zien tijdens het begeleid bezoek, of er wel moet worden doorgegaan met fysiek contact. De vader heeft feitelijk nog nergens aan gewerkt, terwijl de GI er kennelijk voor wil kiezen om te werken naar onbegeleid contact. De moeder verzet zich daar absoluut tegen en acht zulks niet in het belang van [minderjarige] en zelfs onveilig. Ook kan de moeder niet instemmen met een wijziging van de huidige contactregeling waarbij zij [minderjarige] iedere woensdagmiddag en om het weekend ziet. Als de GI van mening is dat de vader ook een dag per week (begeleide) omgang dient te hebben met [minderjarige] , dan kan dat contact plaatsvinden op een andere dag. De moeder wil niet opnieuw inleveren aan contactmomenten met [minderjarige] . Zodra er zicht is op het perspectief van [minderjarige] , acht de moeder het van belang dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over de definitieve contactregeling tussen haar en [minderjarige] .
Tot slot heeft de moeder nog aangevoerd dat, anders dan de bijzondere curator in haar verslag stelt, het onderwijsaanbod op de huidige school van [minderjarige] , [speciaal onderwijs 1] , wel passend is en aansluit bij de ontwikkelbehoeften van [minderjarige] .
4.4
De vader
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar zijn brief van 7 maart 2024 met bijlagen, aangevoerd, dat de vader bijzonder teleurgesteld is in het rapport van de bijzondere curator en de wijze waarop dit rapport tot stand is gekomen, zoals door hem al is aangegeven in zijn schrijven van 16 januari 2024 en
21 februari 2024 waarin hij gereageerd heeft op het rapport van de bijzondere curator. In de eerste plaats is de vader enorm verbaasd over de opmerking van de bijzondere curator dat het onderwijsaanbod bij [speciaal onderwijs 1] niet zou aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] . De vader heeft hierover contact opgenomen met [speciaal onderwijs 1] . [speciaal onderwijs 1] heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn van het feit dat er wordt gezocht naar een andere school. Daarnaast stelt [speciaal onderwijs 1] uitdrukkelijk dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt bij hen en dat dit een geschikte plek is voor [minderjarige] . De bijzondere curator heeft nagelaten contact op te nemen met [crisisplek] en met [speciaal onderwijs 1] . Hetzelfde heeft te gelden voor het netwerk van de vader. De vader heeft uitgebreide informatie aangeleverd en aangegeven waar informatie ingewonnen kon worden, maar heeft moeten constateren dat het merendeel van deze informatie niet is verwerkt in het rapport van de bijzondere curator en uiterst relevante personen van bijvoorbeeld de school van [minderjarige] niet zijn benaderd. Daarnaast wordt de door de rechtbank aan de bijzondere curator gestelde belangrijkste vraag, namelijk of het belang van [minderjarige] is gediend met een terugplaatsing of dat zijn belang juist is gediend met het handhaven van de huidige situatie, niet beantwoord. Er wordt derhalve feitelijk geen advies gegeven.
De vader kan zich met een perspectiefonderzoek dan wel een gezinsonderzoek dat Groei Jeugdhulp voornemens is te verrichten, niet verenigen. Een dergelijk onderzoek is volstrekt overbodig. Door Sterk Huis is op 14 maart 2023 namelijk al een advies gegeven over het perspectief van [minderjarige] dat tot stand is gekomen na een traject complexe scheidingen van een jaar bij Sterk Huis. Hierbij is nadrukkelijk contact geweest met team zorgbemiddeling van [crisisplek] alsmede met [speciaal onderwijs 1] , zodat het advies met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Door Sterk Huis is geadviseerd dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf dient te hebben bij de vader, waarbij sprake is van een beperkte contactregeling met de moeder. [minderjarige] heeft bovendien meerdere malen aangegeven bij zijn vader te willen wonen.
Indien desondanks nogmaals een onderzoek zou moeten plaatsvinden naar het perspectief van [minderjarige] en/of wat [minderjarige] nodig heeft om zich positief te kunnen ontwikkelen, dan dient dit onderzoek volgens de vader plaats te vinden in een situatie waarin [minderjarige] thuis is geplaatst bij de vader. [minderjarige] is tweemaal uit huis geplaatst. Dit heeft veel impact op hem gehad en heeft hem beschadigd. Een voorzetting van de huidige uithuisplaatsing zal zijn welzijn nog meer doen verslechteren, temeer omdat [minderjarige] duidelijk aangeeft niet op de behandelgroep van GGz Breburg te willen zijn. Ook de bijzondere curator erkent dat [minderjarige] in de huidige situatie niet op zijn plaats zit. Er is thans sprake van eet- en slaapproblematiek bij [minderjarige] . Daarvan is nooit eerder sprake geweest. Daar komt bij dat de vader de belangrijkste hechtingsfiguur is voor [minderjarige] . Desondanks hebben de vader en [minderjarige] maar één keer per week gedurende een uur contact met elkaar. Dat is heel erg ingrijpend en daarmee wordt tekort gedaan aan de belangen van [minderjarige] en de vader.
De vader kan zich bovendien niet vinden in de stukken die de GI aan Groei Jeugdhulp wil overleggen. Deze stukken bevatten onjuiste informatie, waarin de vader onterecht zwart wordt gemaakt. Het is niet in het belang van de vader, maar evenmin in het belang van [minderjarige] , dat deze stukken in handen komen van Groei Jeugdhulp.
Gelet op het voorgaande is de vader van mening dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk thuis geplaatst moet worden. De vader ontkent niet dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . Van een noodzaak voor het voortduren van de uithuisplaatsing is echter, gelet op het vorenstaande, geen sprake. Daarbij heeft de vader er nog op gewezen dat, ondanks de meldingen bij Veilig Thuis, de beschuldigingen van mishandelingen op geen enkele wijze concreet zijn gemaakt althans ook maar enig bewijs is geleverd van deze verregaande beschuldigingen. [minderjarige] is altijd veilig bij de vader geweest. Door de eerder betrokken hulpverlening is nooit melding gemaakt van mishandeling van [minderjarige] door de vader. De vader heeft [minderjarige] wel eens moeten begrenzen door tegen hem te schreeuwen en/of hem vast te pakken bij zijn arm(en), maar dat is geen mishandeling. Er is niet aan [minderjarige] gevraagd om voor te doen wat hij onder “slaan” verstaat. Het betreft namelijk geen slaan, maar met twee vingers tikken op de arm of knijpen. De vader kan dan ook niet instemmen met toewijzing van het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
4.5
[minderjarige]
heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat de GI, zonder enig overleg, hem uit huis heeft geplaatst en dat de GI hierin niet juist heeft gehandeld. [minderjarige] wil snel weg bij GGz Breburg. In eerste instantie heeft [minderjarige] aangegeven dat hij week op en af afwisselend bij zijn moeder en bij zijn vader wil wonen. Later in het gesprek heeft [minderjarige] aangegeven bij zijn vader te willen wonen, maar dat hij niet wil dat zijn vader hem slaat en dat hij hoopt dat zijn vader hierover heeft nagedacht. [minderjarige] is van plan zijn vader de eerste tien keren dat hij door hem wordt geslagen te waarschuwen. Daarna zal [minderjarige] het slaan door zijn vader aan anderen vertellen.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank stelt vast dat bij [minderjarige] sprake is van forse kind-eigenproblematiek door autisme en ADHD. Op sociaal-emotioneel gebied functioneert [minderjarige] lager dan zijn kalenderleeftijd. Vanwege zijn problematiek heeft [minderjarige] meer dan een gemiddeld kind behoefte aan een stabiel opvoedklimaat, waarbinnen hij structureel kan rekenen op sterk pedagogisch onderlegde en beschikbare opvoeders. Gezien wordt dat beide ouders betrokken zijn bij [minderjarige] en het beste met hem voor hebben. Het lukt de ouders tot op heden echter niet om tot een samenwerkingsrelatie met elkaar te komen, en [minderjarige] een stabiel opvoedingsklimaat te bieden waarin de ouders, in het belang van [minderjarige] , samen optrekken. Gebleken is dat de ouders met ondersteuning van hulpverlening afspraken kunnen maken over de verdeling van de zorg en opvoeding van [minderjarige] , maar zij zijn niet in staat om deze afspraken constructief na te komen. De visies van de ouders liggen te ver uit elkaar en de ouders blijven de strijd met elkaar aan gaan. Dit heeft er toe geleid dat [minderjarige] meermaals van woonplek tussen zijn ouders is gewisseld. [minderjarige] is hierdoor in een groot loyaliteitsconflict beland en steeds verder klem komen te zitten tussen zijn ouders.
5.2
In november 2022 is [minderjarige] , op aangeven van de moeder, volledig bij zijn vader komen te wonen. Dit omdat de omgangsregeling vanwege het gedrag van [minderjarige] niet langer haalbaar was voor de moeder. Op dat moment waren [crisisplek] en Sterk Huis als hulpverlenende instanties bij de ouders betrokken, waarbij door Sterk Huis na een intensief hulpverleningstraject - in samenwerking met [crisisplek] - is gepleit voor een derde verblijfsplek voor [minderjarige] . Daarbij is aangegeven dat met een derde plek het overvragen van beide ouders voorkomen kan worden en [minderjarige] de extra aandacht krijgt die hij nodig heeft. Als derde verblijfsplek is [groep] vanuit [crisisplek] geadviseerd. [groep] biedt flexibele behandeling, waarbij [minderjarige] gedeeltelijk thuis woont en voor een aantal dagen per week bij [groep] verblijft.
5.3
Uit de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd is de rechtbank gebleken dat de GI voornemens was in te zetten op een derde verblijfsplek van [minderjarige] , maar dat Crossroads dit heeft afgewezen omdat zij dit niet passend vond. Daarbij is door Crossroads geadviseerd om het gezinssysteem opnieuw te analyseren door Stichting [stichting] voor het inzetten van (wel) passende hulpverlening. Zover is het echter niet gekomen, vanwege de spoed uithuisplaatsing van [minderjarige] bij zijn vader op 28 september 2023. Er waren ernstige zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader naar aanleiding van twee meldingen bij Veilig Thuis over psychische en fysieke mishandeling van [minderjarige] door de vader. [minderjarige] is op dat moment tijdelijk geplaatst op een crisisgroep van [crisisplek] .
5.4
Deze rechtbank heeft bij beschikkingen van 10 oktober 2023 en 17 november 2023 de eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd. Daarbij is overwogen dat gezien de complexe problematiek en de grote onduidelijkheid over hetgeen zich al dan niet heeft afgespeeld in de thuissituatie bij de vader het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing vooralsnog wordt voortgezet. Dit betekende voor de GI dat er een vervolgplek voor [minderjarige] vanuit de [crisisplek] geregeld moest worden. De GI heeft hierop tijdens de mondelinge behandeling een toelichting gegeven, en naar voren gebracht dat de voorkeur van de GI uitging naar een plaatsing van [minderjarige] bij [speciaal onderwijs 1] . Niet alleen omdat [minderjarige] op [speciaal onderwijs 1] op school zit en omdat beide ouders in [plaats 3] wonen, maar ook omdat [speciaal onderwijs 1] zelfstandig onderzoek kan verrichten (observatie en diagnostiek) in het kader van perspectiefbepaling. [speciaal onderwijs 1] werd door de GI als passende vervolgplek voor [minderjarige] aangemerkt. Crossroads heeft hierin echter - wederom - anders besloten, en bepaald dat [minderjarige] geplaatst moet worden op een behandelgroep van GGz Breburg in [plaats 2] . Groei Jeugdhulp is vervolgens benaderd om nader onderzoek te verrichten in het kader van perspectiefbepaling van [minderjarige] .
5.5
De rechtbank maakt zich grote zorgen over de wijze waarop de vervolgplek en de hulpverlening voor [minderjarige] in de afgelopen periode tot stand is gebracht. De GI heeft als gecertificeerde instelling een wettelijke taak ten aanzien van de uitvoering van ondertoezichtstelling. Dat betekent dat de GI onder andere regie voert en hulpverleningslijnen uitzet. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat Crossroads deze hulpverleningslijnen toetst en alleen een door de GI gewenste zorgaanbieder zoekt, wanneer de inzet daarvan door Crossroads als passend wordt beoordeeld. Als Crossroads de door de GI beoogde hulpverlening niet passend acht, dan komt deze niet tot stand. Het is de rechtbank niet duidelijk waar Crossroads deze bevoegdheid op baseert. Daarbij lijkt, op basis van de informatie zoals in deze zaak aan de rechtbank gegeven, Crossroads zonder juridische grondslag een deel van de wettelijke taak van de GI over te nemen. Anders dan de inzet door de GI onttrekt het handelen door Crossroads zich bovendien aan het zicht van de rechtbank.
De rechtbank kan zich bovendien niet aan de indruk onttrekken dat Crossroads in deze zaak een vertragende en contraproductieve werking heeft, met name door hun bemoeienis bij de vervolgplaatsing van [minderjarige] eind 2023 waarbij [minderjarige] - tegen de wens van de GI in - op een behandelgroep van GGz Breburg in plaats van [speciaal onderwijs 1] is geplaatst. Doordat bij GGz Breburg enkel behandeling kon worden geboden en niet (ook) diagnostiek en onderzoek zoals bij [speciaal onderwijs 1] , moet nu Groei Jeugdhulp door de GI ingezet worden voor het verrichten van nader onderzoek in het kader van perspectiefbepaling. Dit onderzoek van Groei Jeugdhulp moet vanuit onderaannemerschap van de GGZ Breburg gerealiseerd worden, hetgeen - buiten schuld van de GI - lang op zich heeft laten wachten. Daarmee is kostbare tijd verloren gegaan met als gevolg dat de onduidelijkheid en daarmee de onzekerheid over het perspectief van [minderjarige] onnodig lang(er) voortduurt. Daar komt bij dat recent is gebleken dat Groei Jeugdhulp - anders dan de GI veronderstelde - geen perspectiefonderzoek gaat verrichten, maar een gezinsonderzoek. Dit maakt eveneens dat het door de GI te nemen perspectiefbesluit hoogstwaarschijnlijk langer op zich gaat laten wachten. Immers, Groei Jeugdhulp gaat de GI niet adviseren over het perspectief van [minderjarige] , maar ‘enkel’ over wat [minderjarige] nodig heeft om zich positief te kunnen ontwikkelen (; welke opvoedaanpak past bij [minderjarige] , in welke mate bieden de ouders dit al en wat is er voor nodig om de aanpak nog beter af te stemmen op wat het [minderjarige] nodig heeft). Het is vervolgens aan de GI om op basis van de voorliggende informatie een perspectiefbesluit te nemen. Deze vertraging in perspectiefbepaling had hoogstwaarschijnlijk ondervangen kunnen worden bij een plaatsing van [minderjarige] op [speciaal onderwijs 1] . De rechtbank betreurt deze gang van zaken dan ook zeer.
5.6
Verder constateert de rechtbank dat het onderzoek van Groei Jeugdhulp zich op dit moment in een impasse bevindt doordat de vader heeft aangegeven niet akkoord te gaan met de verslaglegging die door de GI wordt ingebracht omdat de vader van mening is dat de verslaglegging van de GI vervuild is met leugens en wantrouwen. Groei Jeugdhulp heeft in reactie hierop het onderzoek ‘on hold’ gezet, en aangegeven dat indien hierover voor
22 april 2024 geen consensus wordt gevonden het onderzoek op de wachtlijst wordt teruggeplaatst.
Tijdens de mondelinge behandeling is het de GI en de vader niet gelukt om op dit punt nader tot elkaar te komen, waarbij de rechtbank is gebleken dat het wantrouwen van de vader naar de GI erg groot is. Volgens de vader bevatten de stukken van de GI onwaarheden, en wordt hij hierin onterecht zwart gemaakt door de GI. De vader voelt zich op meerdere punten niet gehoord door de GI, en ernstig te kort gedaan als ouder van [minderjarige] . Hij wenst nu inzage in het dossier van [minderjarige] . Dit verzoek is door de GI in behandeling genomen, maar zal volgens de GI niet voor 22 april 2024 afgerond zijn.
5.7
De rechtbank acht het vorenstaande een zeer onwenselijke situatie. Vooralsnog is onduidelijk of de vader (alsnog) zijn medewerking aan het onderzoek van Groei Jeugdhulp gaat verlenen, en zo ja, op welke termijn. De onderzoeksgegevens van Groei Jeugdhulp zijn voor de GI echter noodzakelijk om een weloverwogen en onderbouwd opvoedperspectief ten aanzien van [minderjarige] te kunnen nemen. Belangrijk is ook dat [minderjarige] zo snel als mogelijk duidelijkheid gaat krijgen over zijn perspectief. Door de bijzondere curator is benadrukt dat de huidige situatie voor [minderjarige] zeer verwarrend is en dat [minderjarige] , mede als gevolg van de bij hem bestaande problematiek en hetgeen hij in zijn jonge leeftijd al heeft meegemaakt, grote behoefte heeft aan rust en helderheid over de plek waar hij tot aan zijn volwassenheid gaat opgroeien. Deze rust en duidelijkheid is ook nodig om de voor [minderjarige] noodzakelijk geachte hulpverlening doorgang te kunnen laten vinden. Door de behandelaars van GGz Breburg is duidelijk te kennen gegeven dat zicht op perspectief belangrijk is voor de behandeling van [minderjarige] en om hierin stappen te kunnen zetten.
5.8
De rechtbank is van oordeel dat de huidige impasse, waarbij het onderzoek van Groei Jeugdhulp op dit moment stagneert en mogelijk zelfs geen uitvoering gaat krijgen, doorbroken moet worden. Het is niet in het belang van [minderjarige] om nog langer te moeten wachten op een bepaling van zijn perspectief. De rechtbank is dan ook voornemens om tot de benoeming van een deskundige, meer specifiek een gedragsdeskundige, over te gaan. De kosten van een dergelijk onderzoek zullen ten laste van ’s rijks kas worden gebracht.
De rechtbank zal de moeder, de vader en de GI in de gelegenheid stellen om zich
binnen een termijn van twee weken na de uitspraakdatum van deze beschikking, uit te laten over de mogelijke onderzoeksvragen. Om die reden zal de rechtbank de beslissing ten aanzien van de benoeming van de deskundige voor de duur van uiterlijk vier weken aanhouden.
De rechtbank doet hieronder reeds een voorstel voor de aan de deskundige voor te leggen vragen:
1) Is een volledige terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader of de moeder in het belang van [minderjarige] ?
2) Zo ja, wat dient hierbij als uitgangspunt te gelden?
a. a) [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf volledig bij de vader of de moeder, en er is een zorg- en contactregeling met de andere ouder;
b) [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vader of de moeder, maar verblijft tevens bij de andere ouder én op een derde verblijfsplek.
3) Zo nee, is een plaatsing van [minderjarige] op een derde verblijfsplek waarbij deze plek als hoofdverblijf heeft te gelden, naast een contactregeling met zijn beide ouders, in het belang van [minderjarige] ? Daarbij wijst de rechtbank op het advies van Sterk Huis zoals door haar gegeven in de brief van 14 maart 2023 (opgenomen als bijlage bij de brief van de vader van 7 maart 2024, productie 2)
4) Aan wat voor soort derde verblijfplek denkt de deskundige?
Zodra de rechtbank een naam heeft van de te benoemen deskundige zal de rechtbank partijen hierover nog nader informeren, zodat zij hierop nog kunnen reageren.
5.9
De rechtbank ziet aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen tot 2 oktober 2024 en het verzoek voor het overige aan te houden tot
27 augustus 2024 PRO FORMAin afwachting van het deskundigenbericht. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij het belangrijk acht dat [minderjarige] het onderzoek kan ondergaan vanuit een neutrale plek, waar hij in alle openheid kan spreken en niet direct belast wordt met gevoelens van loyaliteit naar zijn beide ouders. Daarnaast acht de rechtbank een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, hoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat de wens van de vader en [minderjarige] tot hereniging groot is en dat de huidige plaatsing bij GGz Breburg veel van [minderjarige] vraagt, vooralsnog niet in het belang van [minderjarige] . Daartoe overweegt de rechtbank dat tot op heden nog onvoldoende zicht bestaat op de thuissituatie van de vader. Weliswaar ontkent de vader geweld richting [minderjarige] te hebben gebruikt in de periode dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij hem had, maar daarvoor zijn in het dossier wel aanwijzingen. Voorts is door de vader tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij [minderjarige] wel eens moeten begrenzen door tegen hem te schreeuwen en/of hem vast te pakken bij zijn arm(en), met twee vingers te tikken op de arm van [minderjarige] of te knijpen. Vader kwalificeert dit zelf niet als mishandeling doch [minderjarige] ervaart dit wel als zodanig gelet op de uitspraken die hij onder meer bij de kinderrechter heeft gedaan. De uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader op 28 september 2023 betreft bovendien niet de eerste uithuisplaatsing. Eerder, te weten in augustus 2021 is [minderjarige] al eens uit huis geplaatst bij de vader omdat er sprake was van huiselijk geweld bij de vader. Belangrijk is dan ook dat, voordat tot een eventuele terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader wordt overgegaan, nadere hulpverlening wordt ingezet om te voorkomen dat patronen zich blijven herhalen. Tot slot overweegt de rechtbank dat een (volledige) terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder op dit moment ook niet tot de mogelijkheden behoort. Zij acht een voorzetting van het verblijf van [minderjarige] op de huidige behandelgroep van GGz Breburg noodzakelijk zodat [minderjarige] de ruimte en tijd krijgt om onderzoek en behandeling te doorlopen.
Van de GI wordt verwacht dat zij de rechtbank uiterlijk op voormelde pro forma datum op de hoogte stelt van de actuele stand van zaken, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift aan de advocaten van beide ouders. Vervolgens kan tijdens een nadere mondelinge behandeling het restantverzoek worden behandeld. Indien er reeds een nieuwe verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is ingediend door de GI dan kan dat verzoek ook gelijktijdig worden behandeld.
5.1
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 2 mei 2024 tot 2 oktober 2024;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aan tot
27 augustus 2024 PRO FORMA, in afwachting van het deskundigenbericht en het bericht van de GI over de stand van zaken, zoals weergegeven in de beoordeling, waarna een nieuwe mondelinge behandeling zal worden bepaald;
6.4
houdt de beslissing tot het benoemen van de deskundige voor
vier weken aan tot 29 mei 2024 PRO FORMAin afwachting van de reactie van de moeder, de vader en de GI op de voorgestelde onderzoeksvragen, zoals weergegeven in de beoordeling. Zij dienen
binnen twee weken na de datum van de onderhavige beslissingte reageren op deze voorgestelde onderzoeksvragen;
6.5
behoudt zich iedere nadere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024 door
mr. Hamburger, voorzitter, mr. Jansen en mr. Hendriks, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.