ECLI:NL:RBZWB:2024:4153

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
C/02/421351 / FA RK 24-1811
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • B. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over zorgverdeling en toestemming voor buitenlandse reis tijdens zomervakantie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2024, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van de zorg voor hun minderjarige dochter [minderjarige 3] tijdens de zomervakantie van 2024, alsook over de toestemming voor reizen naar Spanje. De ouders zijn sinds 2021 feitelijk uit elkaar en zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De rechtbank heeft eerder voorlopige voorzieningen getroffen, waarbij de minderjarigen aan de man zijn toevertrouwd, maar de zorgregeling voor [minderjarige 3] is nog niet definitief vastgesteld. De vrouw verzoekt toestemming voor een verblijf van [minderjarige 3] bij haar in Spanje van 1 juli tot 1 augustus 2024, terwijl de man ook toestemming vraagt voor een reis met [minderjarige 3] naar Spanje van 1 augustus tot 1 september 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende vertrouwen is tussen de ouders om tot een onderlinge regeling te komen, en heeft daarom vervangende toestemming verleend voor beide verzoeken. Tevens is besloten dat de vrouw het paspoort van [minderjarige 3] uiterlijk op 1 augustus 2024 aan de man moet overhandigen, onder een dwangsom van € 500 per dag bij niet-naleving. De rechtbank heeft ook de zorgregeling voor de kerst- en nieuwjaarsperiode vastgesteld, waarbij [minderjarige 3] respectievelijk bij de vrouw en de man verblijft. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/421351 / FA RK 24-1811
Datum uitspraak: 13 juni 2024
beschikking ex artikel 1:253a BW
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.J.M. van der Borst te Etten-Leur,
en
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats 2] , gemeente Zundert,
advocaat: mr. J.L. Küppers-van Duivenbooden te Breda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
mede gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 10 april 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 15 mei 2024 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- het op 29 mei 2024 ontvangen zelfstandige verzoek van de man;
- het op 30 mei 2024 ontvangen wijzigingsvezoek van de vrouw.
1.2.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 30 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna: de Raad). Tot slot was een vertegenwoordiger van de GI aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum 1] 2006 tot [datum 2] 2023;
- uit dit huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] ( [land] ) op [geboortedag 1]
2007,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2009,
3. [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedag 3] 2015, hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen;.
- bij beschikking voorlopige voorzieningen van 29 november 2022 is, voor zover van
belang, bepaald dat de minderjarigen aan de man worden toevertrouwd en dat [minderjarige 3] opvolgend de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man verblijft. Ook heeft de rechtbank een raadsonderzoek gelast;
- bij beschikking van deze rechtbank van 17 maart 2023 zijn de minderjarigen onder
toezicht van de GI gesteld van 17 maart 2023 tot 17 juni 2023. De
ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 7
maart 2024, waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd tot 17 maart 2025.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat:
I. de man te voordelen tot het geven van toestemming tot verblijf van [minderjarige 3] bij de vrouw en tot reizen met de vrouw naar [plaats] (Spanje), [camping] , in de periode van 1 juli 2024 tot en met 31 juli 2024 en het toestemmingsformulier door hem ondertekend en nader ingevuld aan de vrouw te retourneren binnen drie dagen na de beschikking, met vaststelling van een dwangsom van € 500,= per dag dat de man weigert aan de beschikking te voldoen;
II. indien zij het paspoort van [minderjarige 3] aan de man dient af te geven voor een buitenlandse vakantie, de man te veroordelen dit paspoort aan de vrouw terug te geven uiterlijk op 2 september 2024, met vaststelling van een dwangsom van € 500,= per dag dat de man weigert aan de beschikking te voldoen;
III. te bepalen dat [minderjarige 3] tijdens Kerst 2024 de eerste, dan wel de tweede Kerstdag bij de vrouw zal verblijven, alsmede op 31 december 2024, 1 januari 2025, 31 december 2025 en 1 januari 2026.
3.2.
De man verzoekt, samengevat:
I. de vrouw te veroordelen, binnen twee weken na datum beschikking, tot het geven van toestemming aan hem om te reizen met [minderjarige 3] naar Spanje in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 1 september 2024, met vaststelling van een dwangsom van € 500,= per dag dat de vrouw weigert aan de beschikking te voldoen;
II. de vrouw te veroordelen tot afgifte aan hem van het paspoort van [minderjarige 3] uiterlijk binnen veertien dagen na de datum van de beschikking, met vaststelling van een dwangsom van € 500,= per dag dat de vrouw weigert aan de beschikking te voldoen;
III. [
de rechtbank begrijpt: voorwaardelijk] vast te stellen dat de zorg voor [minderjarige 3] tijdens Kerstmis en Oud en Nieuw in de jaren 2024, 2025 en 2026 wordt verdeeld zoals vermeld in zijn zelfstandig verzoek.

4.De beoordeling

Inleidende overwegingen
4.1.
Partijen zijn sinds 2021 feitelijk uit elkaar. Zij zijn momenteel nog verwikkeld in de echtscheidingsprocedure (met kenmerk C/02/401586 FA RK 22-4199). In die procedure liggen onder meer verzoeken voor over het hoofdverblijf van de minderjarigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling). De Raad is opdracht gegeven om een onderzoek te verrichten en de rechtbank te adviseren over deze verzoeken. Omdat de Raad er niet in slaagt om voldoende inzicht in de situatie bij beide ouders te krijgen, kan de Raad nog niet komen tot afronding van haar onderzoek en advisering aan de rechtbank. De rechtbank heeft in de echtscheidingsprocedure daarom de beslissingen over het hoofdverblijf en de zorgregeling aangehouden.
4.2.
Deze zaak gaat uitsluitend over het jongste kind van partijen, [minderjarige 3] . Voor haar geldt een co-ouderschapsregeling. De verzorging en opvoeding van de andere twee minderjarige kinderen van partijen wordt al enige tijd uitsluitend door de man gedaan.
Zorgregeling en reizen naar het buitenland tijdens de zomervakantie 2024
4.3.
Partijen verzoeken over en weer, kort gezegd, de andere ouder te veroordelen tot het geven van toestemming tot verblijf met [minderjarige 3] in Spanje gedurende één maand in de zomervakantie 2024, op straffe van een dwangsom.
4.4.
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de vrouw dat het in het belang van [minderjarige 3] en de vrouw is dat zij in staat worden gesteld om een langere periode vakantie met elkaar te vieren. Hoewel de man het toestemmingsformulier daarvoor al lange tijd in bezit heeft, heeft hij tot op heden dat formulier niet ondertekend. De vrouw heeft er bovendien geen vertrouwen in dat de man dit na toezegging daadwerkelijk zal ondertekenen.
Ten aanzien van de door de man verzochte toestemming voor een vakantie met [minderjarige 3] in Spanje merkt de vrouw op dat zij niet weet met welk doel de man met [minderjarige 3] naar Spanje wenst te reizen en waar zij zullen verblijven. Dat is de reden dat de vrouw het toestemmingsformulier voor de man niet ondertekent.
4.5.
De man voelt zich bezwaard om het geschil over de zomervakantie aan de rechtbank voor te leggen, maar het lukt partijen niet om overeenstemming te bereiken omdat er over en weer veel wantrouwen is. De man stemt ermee in dat de vrouw met [minderjarige 3] op vakantie gaat van 1 juli tot en met 31 juli 2024, maar stelt hiervoor als voorwaarde dat de vrouw het toestemmingsformulier voor een vakantie van hem met [minderjarige 3] naar Spanje van 1 augustus 2024 tot 1 september 2024 ondertekent.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat de verzoeken van partijen tweeledig zijn: ze zien zowel op de verdeling van de zorg voor [minderjarige 3] tijdens de aankomende zomervakantie, die voor haar van 1 juli 2024 tot 1 september 2024 duurt, als op de van de andere ouder benodigde toestemming om met [minderjarige 3] naar het buitenland, in dit geval Spanje, te mogen reizen. Beide onderdelen van het verzoek betreffen een geschil over de uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind acht. De rechter moet eerst bekijken of de ouders met elkaar afspraken kunnen maken (artikel 1:253a lid 5 BW).
Zorgregeling tijdens de zomervakantie 2024
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel in de echtscheidingsprocedure al een verzoek over de zorgregeling – dus ook de verdeling van de zorg voor [minderjarige 3] tijdens de schoolvakanties – voorligt, bestaat voldoende belang bij de over en weer gedane verzoeken. In de periode tussen deze beschikking en de aankomende zomervakantie zal in de echtscheidingsprocedure geen beslissing over de zorgregeling worden genomen, terwijl de in de voorlopige voorzieningenregeling bepaalde zorgregeling niet voorziet in een regeling die specifiek op de verdeling van de zorg tijdens de zomervakantie ziet.
4.8.
Bij de bespreking van de verzoeken tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de zorg voor [minderjarige 3] tijdens de aankomende zomervakantie bij helfte wordt gedeeld, in de zin dat de vrouw de zorg voor [minderjarige 3] draagt gedurende de maand juli 2024 en de man de zorg voor [minderjarige 3] draagt gedurende de maand augustus 2024. Tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling hebben partijen meer specifieke afspraken daarover gemaakt, inhoudende dat [minderjarige 3] tijdens de zomervakantie van 1 juli 2024 10.00 uur tot 1 augustus 2024 10:00 uur bij de vrouw verblijft en van 1 augustus 2024 10:00 uur tot 1 september 2024 om 10:00 uur bij de man. De man zorgt ervoor dat [minderjarige 3] op 1 juli 2024 om 10.00 uur bij oma (mz) is. Vervolgens haalt de man [minderjarige 3] op 1 augustus 2024 om 10.00 uur weer bij oma (mz) op. Ten slotte brengt de man haar op 1 september 2024 weer naar oma (mz).
4.9.
Omdat partijen het hierover eens zijn, bestaat op zich geen belang meer bij een beslissing van de rechtbank. Toch zal de rechtbank hierna overeenkomstig de door partijen gemaakte afspraak beslissen, gelet op de ernstig verstoorde verhouding tussen partijen en het forse wantrouwen over en weer. De rechtbank acht het risico te groot dat een van de partijen zich om welke reden dan ook niet langer gehouden acht de gemaakte afspraak na te komen, waardoor nieuwe geschillen en onduidelijkheid zouden kunnen ontstaan. Dat acht de rechtbank geenszins in het belang van [minderjarige 3] .
Toestemming om met de minderjarige naar het buitenland te reizen tijdens de zomervakantie
4.10.
Ook verzoeken partijen de andere ouder te veroordelen tot het geven van toestemming tot verblijf met [minderjarige 3] in Spanje in het deel van de zomervakantie dat [minderjarige 3] bij haar/hem verblijft. Deze verzoeken zijn tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig besproken en de rechtbank heeft getracht om partijen tot een oplossing in der minne te brengen, waarbij een beslissing van de rechtbank niet meer nodig is. Hoewel partijen over en weer geen bezwaar bleken te hebben dat de andere ouder in de aankomende zomervakantie met [minderjarige 3] naar Spanje afreist, is een oplossing in der minne uitgebleven. Partijen konden het ter gelegenheid van de mondelinge behandeling niet eens worden over de voorwaarden waaronder zij bereid waren om op dat moment de vereiste toestemmingsformulieren te ondertekenen.
4.11.
De rechtbank betreurt het ten zeerste dat het partijen niet is gelukt om het geven van toestemming aan de andere ouder om met [minderjarige 3] naar het buitenland te reizen in het belang van [minderjarige 3] onderling te regelen. Naar aanleiding van de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling bestaat bij de rechtbank onvoldoende vertrouwen dat partijen alsnog overgaan tot ondertekening van de toestemmingsformulieren (als de bestemming van de man in Spanje bekend wordt). Partijen hebben zo hun redenen waarom zij (nog) niet bereid waren om tot ondertekening van de toestemmingsformulieren over te gaan, maar de rechtbank vindt de genoemde argumenten verre van steekhoudend. De rechtbank stelt vast dat ouders zodanig in beslag genomen worden door de strijd met de andere ouder en het verdedigen van de eigen positie, dat zij het belang van [minderjarige 3] uit het oog verliezen.
4.12.
Daarom heeft de rechtbank aan partijen voorgehouden dat omwille van [minderjarige 3] ’s belang een rechterlijke beslissing genomen zal worden. Vervolgens heeft de rechtbank ter zitting met ouders en hun advocaten besproken of het beoogde doel van het gedane verzoek – namelijk tijdens de zomervakantie met [minderjarige 3] naar Spanje kunnen gaan – bereikt wordt met toewijzing van de verzochte veroordeling van de andere ouder om toestemming te geven (door het ondertekenen van het toestemmingsformulier). Partijen hebben daarop aangegeven dat zij beogen dat de rechtbank een beslissing neemt die hen in staat stelt om zonder problemen met [minderjarige 3] naar Spanje af te reizen, ook als de medewerking van de andere ouder uitblijft. De rechtbank beschouwt de over en weer gedane verzoeken van partijen daarom als aangepast, in die zin dat beide partijen verzoeken om vervangende toestemming, ter vervanging van de toestemming van de andere ouder, te verlenen om in de zomervakantie 2024 met [minderjarige 3] naar Spanje af te reizen.
4.13.
Omdat de rechtbank het in het belang van [minderjarige 3] acht dat zij met beide ouders op vakantie naar Spanje kan gaan, worden de over en weer gedane verzoeken tot het verlenen van vervangende toestemming voor een vakantie naar Spanje toegewezen.
Ten slotte memoreert de rechtbank nog dat tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de man de vrouw uiterlijk vóór 1 augustus 2024 informeert over het vakantieadres waar hij in Spanje met [minderjarige 3] zal verblijven. De rechtbank gaat ervan uit dat de man hieraan uitvoering geeft.
4.14.
Partijen hebben verzocht een dwangsom te verbinden aan de veroordeling van de andere ouder tot het geven van toestemming tot verblijf met [minderjarige 3] in Spanje. Omdat geen veroordelingsbeslissing wordt genomen, maar voorzien wordt in vervangende toestemming waardoor iedere ouder met [minderjarige 3] naar Spanje kan afreizen, is een dwangsom niet aan de orde. Het over en weer gedane verzoek wordt afgewezen.
Beheer/afgifte paspoort
4.15.
De vrouw verzoekt, voor het geval zij het paspoort van [minderjarige 3] aan de man moet afgeven voor een reis naar het buitenland, de man te veroordelen om dat paspoort uiterlijk 2 september 2024 aan de vrouw terug te geven. Ter onderbouwing hiervan stelt de vrouw dat het paspoort al lange tijd in beheer is bij haar en daar heeft de man nooit een probleem van gemaakt. De vrouw heeft het paspoort bovendien betaald en zij is bang dat de man het paspoort kwijt raakt. In dat verband merkt zij, kort samengevat, op dat zij in verband met de echtscheiding al de grip op veel zaken is kwijtgeraakt en dat de man zijn verplichtingen niet nakomt. Ten behoeve van het reizen naar het buitenland kan de man bovendien een identiteitskaart (ID-kaart) aanvragen voor [minderjarige 3] . Zonodig is de vrouw bereid het paspoort aan de man te geven voor een vakantie naar het buitenland, maar daarna moet zij het paspoort terugkrijgen. Er is geen rechtsgrond om verandering aan te brengen in de huidige situatie (waarin het paspoort in beheer is bij de vrouw). De vrouw is niet bekend met enig advies van de GI hierover.
4.16.
De man verzoekt op zijn beurt de vrouw te veroordelen tot afgifte van het paspoort van [minderjarige 3] aan hem, uiterlijk binnen veertien dagen na de beschikking, dan wel op een tijdstip dat de rechtbank passend acht. Volgens de man heeft de GI geadviseerd dit verzoek te doen, omdat het voorlopige hoofdverblijf van [minderjarige 3] bij hem is, zodat het paspoort ook bij hem in beheer moet zijn. Ook heeft de man de vrees dat de vrouw met [minderjarige 3] naar Ecuador vertrekt, zonder zijn toestemming. De man heeft het paspoort van [minderjarige 3] in ieder geval nodig als zij op vakantie naar het buitenland gaan.
4.17.
De raadsvertegenwoordiger heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat pas als in de echtscheidingsprocedure wordt beslist over het hoofdverblijf van [minderjarige 3] , ook kan worden bepaald bij welke ouder het paspoort in beheer is.
4.18.
Ten aanzien van het paspoort heeft de vertegenwoordiger van de GI aangegeven dat het paspoort in beginsel met het kind dient mee te gaan. Als ouders dit onderling niet kunnen regelen, dient er zowel een paspoort als een ID-kaart voor [minderjarige 3] te zijn.
4.19.
Ook op deze verzoeken is artikel 1:253a lid 1 BW van toepassing, op grond waarvan ouders geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind acht.
4.20.
De rechtbank begrijpt het verzoek van de man zo dat hij primair verzoekt het paspoort van [minderjarige 3] te beheren, subsidiair dat hij verzoekt te bepalen dat de vrouw het paspoort van [minderjarige 3] dient af te geven ten behoeve van de vakantie van de man met [minderjarige 3] naar Spanje.
4.21.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat het paspoort van [minderjarige 3] op dit moment bij de vrouw is. Zoals hiervoor is overwogen is de beslissing over het beheer van het paspoort een gezagsbeslissing, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn de beslissingen over het hoofdverblijf en de zorgregeling relevant voor de te maken afweging. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.1 is beschreven, zijn deze beslissingen nog niet genomen. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen grond voor toewijzing van het verzoek van de man tot beheer van het paspoort (en dus tot afgifte van het paspoort van [minderjarige 3] aan hem binnen veertien dagen na de beschikking). De enkele omstandigheid dat [minderjarige 3] in de voorlopige voorzieningenprocedure aan hem is toevertrouwd, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.
4.22.
De man dient echter wel over een geldig reisdocument van [minderjarige 3] te beschikken als zij op vakantie naar Spanje gaan. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de man een ID-kaart voor [minderjarige 3] kan aanvragen, zodat zij het paspoort niet hoeft af te geven aan de man. De rechtbank vindt dit geen valide argument. Er is immers al een reisdocument van [minderjarige 3] beschikbaar, namelijk haar paspoort, en de vrouw heeft dat document zelf op dat moment niet nodig. Bovendien resteren er nog slechts enkele weken voor aanvang van de zomervakantie, zodat het onzeker is of een ID-kaart op tijd kan worden verkregen, ook omdat dit vereist dat beide partijen daarmee instemmen. Gelet hierop zal de rechtbank de vrouw veroordelen tot afgifte van het paspoort van [minderjarige 3] aan de man uiterlijk op 1 augustus 2024.
4.23.
Ten aanzien van de verzochte dwangsom overweegt de rechtbank als volgt. Er is sprake van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen partijen, waarbij zij zo wantrouwend zijn jegens elkaar, dat zij continu aanleiding zien om bepaalde stappen niet te zetten, waarbij, zoals hiervoor al is overwogen, zij het belang van [minderjarige 3] uit het oog (dreigen te) verliezen. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 3] dat zij zonder gedoe met haar vader op vakantie naar Spanje kan gaan, zodat de rechtbank het verzoek met betrekking tot een dwangsom zal toewijzen, met dien verstande dat daarbij wel een maximumbedrag wordt bepaald. De rechtbank zal beslissen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 500,= per dag, met een maximum van € 10.000,=, dat zij vanaf 1 augustus 2024 nalaat het paspoort van [minderjarige 3] aan de man af te geven.
4.24.
De vrouw verzoekt voor deze situatie (waarin zij het paspoort ten behoeve van de vakantie aan de man dient af te geven) te bepalen dat de man het paspoort van [minderjarige 3] weer dient terug te geven aan de vrouw uiterlijk op 2 september 2024. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, bij gebreke van een wettelijke grondslag. Zoals reeds in rechtsoverweging 4.21 is overwogen, bestaat bij de huidige stand van zaken geen grond voor het oordeel dat een van de ouders exclusief gerechtigd is tot het doorlopende beheer van het paspoort. De rechtbank zal aldus beslissen.
Verdeling zorg tijdens Kerst en Oud & Nieuw
4.25.
Ook over de verdeling van de zorg voor [minderjarige 3] tijdens Kerst en Oud & Nieuw bestaat tussen partijen een geschil. De vrouw wenst Eerste en Tweede Kerstdag te verdelen. Daarnaast verzoekt de vrouw te bepalen dat [minderjarige 3] tijdens Oud & Nieuw dit jaar en het volgende jaar bij haar verblijft, omdat [minderjarige 3] de afgelopen twee jaar zowel tijdens Kerst als tijdens Oud & Nieuw bij de man heeft verbleven. Hier wenst de vrouw verandering in te brengen. De vrouw stelt dat [minderjarige 3] dit ook wenst. Daar komt bij dat een andere zoon van de vrouw op [datum 3] jarig is, en dat [minderjarige 3] op die dag graag bij de viering van die verjaardag aanwezig wil zijn.
De vrouw vindt dat zij belang heeft bij een beslissing over de verdeling van de feestdagen in deze procedure, omdat het niet de verwachting is dat in de echtscheidingsprocedure binnen afzienbare termijn een zorgregeling zal zijn vastgesteld.
4.26.
Volgens de man is het te voorbarig hierover een beslissing te nemen. Er loopt namelijk nog een onderzoek van de Raad en de rechtbank zal hierover een beslissing nemen in de echtscheidingsprocedure. De man verzoekt, naar de rechtbank begrijpt: voorwaardelijk, te bepalen dat [minderjarige 3] tijdens Kerst 2024 bij de vrouw verblijft en Oud & Nieuw 2024 bij hem. Voor de opvolgende jaren zal een beslissing in de echtscheidingsprocedure volgen. Ter onderbouwing hiervan voert de man aan dat sprake is van een week-op-week-af-regeling, zodat het het meest praktisch en het minst belastend voor [minderjarige 3] is als de week niet wordt doorbroken (en de reguliere regeling wordt gevolgd).
4.27.
De raadsvertegenwoordiger heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het voor [minderjarige 3] prettig zou zijn als zij tijdens de kerstvakantie bij ieder van de ouder één volledige week doorbrengt, behalve als dat betekent dat [minderjarige 3] tijdens Kerst nooit bij de ene ouder is. Het doorbreken van de reguliere zorgregeling voor feestdagen, blijkt lastig voor deze ouders.
4.28.
De vertegenwoordiger van de GI heeft aangegeven dat het in het algemeen de voorkeur heeft dat een minderjarige tijdens kerst bij beide ouders een dag verblijft. Voor [minderjarige 3] is het echter van belang dat de rust behouden blijft, zodat de reguliere zorgregeling van een week op week af regeling dient te worden voortgezet.
4.29.
Op grond van artikel 1:253a lid 2 sub a BW kan de rechtbank een regeling vaststellen die een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvat.
4.30.
De rechtbank overweegt dat in de echtscheidingsprocedure ook een verzoek met betrekking tot de zorgregeling voorligt. Naar aanleiding van wat de Raad tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven over de stand van zaken van het raadsonderzoek, bestaat er volgens de rechtbank een gerede kans dat in de echtscheidingsprocedure niet tijdig, althans niet voor het einde van dit jaar, een beslissing hierover wordt genomen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de vrouw, ondanks dat het verzoek tot de zorgregeling voorligt in de echtscheidingsprocedure, voldoende belang heeft bij een beslissing over de zorgregeling tijdens Kerst en Oud & Nieuw van dit jaar.
4.31.
De rechtbank acht het, gelet op de ernstig verstoorde relatie tussen de ouders, in het belang van [minderjarige 3] om de zorgregeling tijdens de kerstvakantie, Kerst en Oud & Nieuw 2024 daarbij inbegrepen, zo eenvoudig/duidelijk mogelijk te houden. De rechtbank begrijpt dat [minderjarige 3] ingevolge de thans geldende zorgregeling tijdens de week waarin Kerst valt bij haar moeder verblijft en tijdens de week waarin Oud & Nieuw valt bij haar vader verblijft en zal daarom bepalen dat [minderjarige 3] tijdens Kerst 2024 bij de vrouw verblijft en tijdens Oud & Nieuw 2024 bij de man. Dat betekent dus dat de reguliere zorgregeling niet wordt onderbroken tijdens die feestdagen.
De rechtbank wijst het verzoek ten aanzien van Kerst en Oud & Nieuw in 2025 en 2026 af, wegens onvoldoende belang. De rechtbank gaat ervan uit dat in de echtscheidingsprocedure hierover tijdig een beslissing wordt genomen.
Proceskosten
4.32.
Gelet op de aard van deze procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat tijdens de zomervakantie 2024, van 1 juli 2024 tot 1 september 2024, de volgende zorgregeling betreffende [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedag 3] 2015 heeft te gelden:
  • de man brengt [minderjarige 3] op 1 juli 2024 om 10.00 u bij haar oma (mz), waarna [minderjarige 3] tot 1 augustus 2024 10.00 uur bij de vrouw verblijft;
  • de man haalt [minderjarige 3] op 1 augustus 2024 om 10.00 uur op bij haar oma (mz), waarna [minderjarige 3] tot 1 september 2024 10.00 uur bij de man verblijft;
  • de man zorgt ervoor dat [minderjarige 3] op 1 september 2024 om 10.00 uur bij haar oma (mz) is;
5.2.
verleent toestemming aan de vrouw, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, om met [minderjarige 3] voornoemd in de periode van 1 juli 2024 tot 1 augustus 2024 naar Spanje te reizen en daar te verblijven;
5.3.
verleent toestemming aan de man, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, om met [minderjarige 3] voornoemd in de periode van 1 augustus 2024 tot 1 september 2024 naar Spanje te reizen en daar te verblijven;
5.4.
veroordeelt de vrouw het paspoort van [minderjarige 3] uiterlijk op
1 augustus 2024aan de man te overhandigen, zulks onder last van een dwangsom ten bedrage van € 500,= per dag dat de vrouw in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van in totaal € 10.000,=;
5.5.
bepaalt dat [minderjarige 3] tijdens Kerst 2024 bij de vrouw verblijft en tijdens Oud & Nieuw 2024 bij de man;
5.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, en in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.